10 mars 2021

1 / 39
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Le planning
Parler français
Rappeler toutes les parties pour le test


Slide 2 - Slide

Comment ça va?
Quel âge as-tu?
Tu habites où?
Tu es en quelle classe?
Qui est ton prof de français?
Les nombres 1 jusqu'à 100

Slide 3 - Slide

klassenregels
We werken rustig samen in de klas, ook online betekent dit dat we elkaar laten uitpraten.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook aan de kant.
We hebben onze camera aan en steken ons ‘gele handje’ of onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
In de chat zetten we alleen nuttige opmerkingen en/of vragen.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal (behalve in de pauzes).

Slide 4 - Slide

les matières au collège

Slide 5 - Mind map

Vertel in het Frans in welke klas je zit

Slide 6 - Open question

Vertel in het Frans welk vak je leuk vindt

Slide 7 - Open question

Vertel in het Frans welk vak je niet leuk vindt

Slide 8 - Open question

Vul de juiste vorm van être in:
Nous (être) à la cantine

Slide 9 - Open question

Vul de juiste vorm van être in:
Tu (être) à la bibliothèque.

Slide 10 - Open question

Vul de juiste vorm van être in:
Vous (être) la prof de géographie ?

Slide 11 - Open question

Vul de juiste vorm van être in:
Marc et Lucie (être) dans le bus.

Slide 12 - Open question

Vul de juiste vorm van être in:
Louise (être) en cinquième.

Slide 13 - Open question

Vul de juiste vorm van être in:
Je (être) dans la classe.

Slide 14 - Open question

Les jours
(de dagen)
  • Le jour = de dag
  • La semaine = de week
  • Le week-end = het weekend
  • Le matin = de ochtend
  • L'après-midi = de middag
  • Le soir = de avond
  • La nuit = de nacht

Slide 15 - Slide

lundi - ? - mercredi
A
jeudi
B
dimanche
C
mardi
D
samedi

Slide 16 - Quiz

vendredi - ? - dimanche
A
jeudi
B
samedi
C
lundi
D
mercredi

Slide 17 - Quiz

le matin - ? - le soir
A
la nuit
B
le week-end
C
le jour
D
l'après-midi

Slide 18 - Quiz

mercredi - ? - vendredi
A
jeudi
B
mardi
C
samedi
D
lundi

Slide 19 - Quiz

J'ai Whatsapp sur ____
A
mon portable
B
le collège

Slide 20 - Quiz

J'aime les langues: le français et _____
A
la géographie
B
l'anglais

Slide 21 - Quiz

Il y a 7 jours dans ________
A
la semaine
B
l'après-midi

Slide 22 - Quiz

Je n'aime pas mon prof: il est ______
A
sévère
B
génial

Slide 23 - Quiz

À midi, on va _____ à la cantine.
A
commencer
B
manger

Slide 24 - Quiz

Vertaal: vallen

Slide 25 - Open question

Vertaal: ik ga

Slide 26 - Open question

Vertaal: het huis

Slide 27 - Open question

Vertaal: waarom

Slide 28 - Open question

La roue
Welk bezittelijk voornaamwoord krijgt het zelfstandig naamwoord?

Slide 29 - Slide

L'adjectif possessif 
(het bezittelijk voornaamwoord)
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan, van wie iets is. 
  • Elk bezittelijk voornaamwoord heeft in het Frans 3 vormen: mannelijk, vrouwelijk en meervoud. 
  • In het Frans kijk je niet naar de persoon van wie het is, maar naar het zelfstandig naamwoord dat erachter staat!
  • Aan het lidwoord kan je zien welke vorm je moet kiezen.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

L'adjectif possessif
Let op!

  • Son/sa/ses kunnen zijn of haar betekenen. 
  • Sa soeur betekent dus zijn zus of haar zus. 
  • Dit kan je meestal uit de context (de zin) opmaken. 
  • Zo niet, dan kies je zelf de vertaling.

Slide 32 - Slide

la mère
A
ton mère
B
ta mère
C
tes mère

Slide 33 - Quiz

un frère
A
son frère
B
sa frère
C
ses frère

Slide 34 - Quiz

le chat
A
mon chat
B
ma chat
C
mes chat

Slide 35 - Quiz

les copains
A
ton copains
B
ta copains
C
tes copains

Slide 36 - Quiz

une cousine
A
son cousine
B
sa cousine
C
ses cousine

Slide 37 - Quiz

les soeurs
A
mon soeurs
B
ma soeurs
C
mes soeurs

Slide 38 - Quiz

tante
grands-parents
père
mon
ma
mes
ton
ta
tes
son
sa
ses

Slide 39 - Drag question