De zon schijnt fel in de Griekse stad Korinthe. Het is 336 v.Chr. Leunend tegen een grote amfoor zit een vieze oude zwerver te dommelen als een man plotseling naar voren stapt en in zijn zon gaat staan. De oude man knijpt zijn ogen dicht en kijkt naar de voornaam geklede heer – het is Alexander zelf, de pas gekroonde koning van Macedonië, die in de komende 10 jaar de halve wereld zal veroveren. ‘Diogenes,’ verkondigt de machtige legerleider. ‘Zeg me wat je wilt en ik
geef het je.’
Zelfbewust wacht hij op het antwoord van de vuile filosoof, wiens kijk op het leven hij bewondert. Maar de filosoof bijt hem toe: ‘Ga uit mijn zon!’
De terechtgewezen Alexander roept uit: ‘Als ik Alexander niet was, zou ik willen dat ik Diogenes was.’ Gevat antwoordt de filosoof: ‘Als ik Diogenes niet was, zou ik óók willen dat ik Diogenes was.’