Engels periode 6 les 5A

Engels periode 6 les 5
1 / 37
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Engels periode 6 les 5

Slide 1 - Slide

Welcome dear students
For today:
-Let's talk about...
- Comparisons
- Adjectives

Slide 2 - Slide

Let's talk about...
Comparative and superlatives...
Experiences.

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je de present simple?
A
als de nederlandse zin in de tegenwoordige tijd staat
B
Bij feiten, gewoonten en iets wat regelmatig gebeurd
C
Als het nu gebeurt
D
Weet ik niet

Slide 5 - Quiz



Wat is de regel van de present simple?
A
ww + - ed
B
shit = bij she/he/it : ww +-(e)s
C
vorm van to be + ww+-ing

Slide 6 - Quiz

Wat zijn de signaalwoorden van de present simple?
A
already, yet, since, for, just
B
always, ever, never, often, usually, every day
C
(right) now, at the moment
D
last week, in 1962, three years ago

Slide 7 - Quiz

Hoe maak je een present continuous?
A
vorm van to be
B
werkwoord + ING
C
vorm van to be+ werkwoord + ING
D
Shit regel

Slide 8 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden voor de present continuous?
A
(right) now, at the moment
B
already, yet, since, for, just
C
last week, in 1962, three years ago
D
always, ever, never, often, usually, every day

Slide 9 - Quiz

Lynn, Karina, Noor, Alissa, Veerle

Slide 10 - Slide

Voorbeelden
een lang meisje, een mooi boek, een belangrijk onderwerp

Slide 11 - Slide

Met die bijvoegelijknaamwoorden kunnen we vergelijkingen maken
een langer meisje, het mooiste boek, een even belangrijk onderwerp

Slide 12 - Slide

Wat zijn trappen van vergelijking?
De trappen van vergelijking gebruik je om 2 of meer dingen met elkaar te vergelijken.

v.b.
Mijn zus is ouder dan jouw zus.
Dit is het beste boek dat ik ook heb gelezen.

Slide 13 - Slide

De 3 trappen
Trap 1: Positive degree
big / beautiful / good / bad / intelligent

Trap 2: Comparative degree
bigger / more beautiful / better / worse / more intelligent

Trap 3: Superlative degree
biggest / most beautiful / best / worst / most intelligent

Slide 14 - Slide

-er / -est
Bij woorden van één lettergreep gaan de trappen als volgt:

big - bigger than - the biggest
tall - taller than - the tallest
white - whiter than - the whitest

Slide 15 - Slide

more / most
Bij woorden van twee of meer lettergrepen gaan de trappen als volgt:

beautiful / more beautiful than / the  most beautiful
interesting / more interesting than / the most interesting
stunning / more stunning than / the most stunning

Slide 16 - Slide

Exceptions..
good-better-best
bad-worse-worst
little-less-least
far-further-furthest
Comperative met de Y = + ier
Superlatives met de Y = + iest

Slide 17 - Slide

Superlatives
wettest
smallest
noisyest
noisiest
hottest
hotest
excitingest
most exciting
most important
importantest
wetest
small
noisy
wet
hot
important
exciting

Slide 18 - Drag question


What is the correct order?
A
coldest-cold- colder-
B
colder-cold-coldest
C
cold- colder-coldest
D
colder-coldest-cold

Slide 19 - Quiz

Welk rijtje is juist?
A
Good - Better - Best
B
Good - Gooder - Goodest
C
Beautiful - Beautifuler - Beautifulest
D
Small - More small - Most small

Slide 20 - Quiz

That group is _____ the other group.
A
the more serious
B
the most serious
C
more serious than
D
most serious than

Slide 21 - Quiz

My friend is ____ than my brother. (smart)

Slide 22 - Open question

The weather this summer is even (bad)
... than last summer.

Slide 23 - Open question

It's a watermelon inside a watermelon, it's the ____ thing I've ever seen! (beautiful)

Slide 24 - Open question

Adjectives

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 27 - Slide

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.
  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 28 - Slide

Welke woorden kunnen iets zeggen over een persoon, ding, dier (zelfstandig naamwoord)?
WEL
NIET
morgen
zeldzaam
groot
loopt
salamander
gevaarlijk
dronken
Engels

Slide 29 - Drag question

My friends have a ... hide-out place.
This ... comedy in set in Los Angeles in 1990.
She is ...! She makes so many jokes.
The ... Harry Potter movies was the best.
romantic
first
hilarious
secret

Slide 30 - Drag question

Type the number where the adjective belongs:
She was (1) a (2) model (3) when she was (4) younger. (beautiful)

Slide 31 - Open question

Type the number where the adjective belongs:
(1) Ben is (2) baby (3).
((an) adorable)

Slide 32 - Open question

NOUN (zelfst. nw) of
ADJECTIVE (bijv.nw)?
yellow
A
noun
B
adjective

Slide 33 - Quiz

NOUN (zelfst. nw)
of ADJECTIVE (bijv.nw)
beautiful
A
noun
B
adjective

Slide 34 - Quiz

We live in a big city.
Wat is de adjective?
A
big
B
city
C
in
D
live

Slide 35 - Quiz

Robert likes German cars.
Wat is de adjective?
A
Robert
B
German
C
cars
D
likes

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide