Zet de zinnen in de juiste volgorde. In 1929 stortte de wereldhandel in. Wat ging er mis?
A. Bedrijven hebben minder personeel nodig. Daarom ontslaan ze veel mensen.
B. Bedrijven verkopen steeds minder. Veel bedrijven gaan hierdoor failliet.
C. Bedrijven gaan minder produceren.
D. De ontslagen mensen hebben weinig geld en kopen geen luxe dingen.
E. De bedrijven en fabrieken hebben grote voorraden, groter dan ze kunnen verkopen.