Impulsen van sensorische neuronen direct aan motorisch neuronen doorgegeven.
Binas 88K
Slide 6 - Slide
Reflex gaat langs de kortste route
pupil-, ooglid-, een slikreflex
gaan over de hersenstam
Alle andere reflexen gaan over
het ruggenmerg
Slide 7 - Slide
Bewuste reactie:
Via de hersenen
Denk je bij na
Doe je bewust/extra
Kan heel snel gaan, maar je hebt er over nagedacht.
Reflex:
NIET via de hersenen
Denk je NIET bij na
Doe je onbewust
Is altijd dezelfde snelle reactie
Beschermt je lichaam en voorkomt schade
Slide 8 - Slide
Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel - Binas 88L
Je autonome zenuwstelsel wordt niet beïnvloed door wat jij wil.
Het werkt samen met het hormoonstelsel.
Regelt de werking van spieren en klieren.
Slide 9 - Slide
Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel
Autonome zenuwstelsel te verdelen in:
Orthosympathisch: in actie (links)
Parasympatisch: in rust (rechts)
Grensstreng
Dubbele innervatie bij organen
Binas tabel 88L
Slide 10 - Slide
Aan de slag!
Maak van basisstof 4: opdr. 40a, 42, 43, 44, 46, 47, 48, 49
Na 15 minuten bespreken we de (eerste) opgaven
timer
15:00
Slide 11 - Slide
Huiswerk
Thema 1 Basisstof 4:
Maak van basisstof 4: opdr. 40a, 42, 43, 44, 46, 47, 48, 49
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Het autonome zenuwstelsel regelt gewilde bewegingen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quiz
Iemand schrijft een brief. Is het animale of autonome zenuwstelsel actief?
A
Geen van beide
B
Animale
C
Autonome
D
Animaal en autonoom
Slide 15 - Quiz
Waar bevinden zich de meeste centra van het autonome zenuwstelsel?
A
in de kleine hersenen
B
in het ruggenmerg
C
in de hersenstam
D
in de grote hersenen
Slide 16 - Quiz
Een reflex is aangeboren
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quiz
Een refleximpuls gaat niet via
A
het ruggemerg
B
de hersenstam
C
de hersenen
Slide 18 - Quiz
Wat is een reflex?
A
Een vaste snelle reactie op een bepaald impuls
B
Een vaste snelle reactie op een bepaalde prikkel
C
Een afwisselende snelle reactie op een bepaalde prikkel
D
Een afwisselende trage reactie op een bepaalde impuls
Slide 19 - Quiz
Zenuwcellen kunnen een orgaan stimuleren of afremmen in zijn werking. Hoe beïnvloeden de zenuwcellen van het autonome zenuwstelsel de maag?
A
orthosymp. stimuleert
parasymp. stimuleert
B
orthosymp. stimuleert
parasymp. remt
C
orthosymp. remt
parasymp. stimuleert
D
orthosymp. remt
parasymp. remt
Slide 20 - Quiz
Wat is een onderverdeling van het autonome zenuwstelsel?
A
centraal en perifere zenuwstelsel
B
axon en dendriet
C
parasympatisch en orthosympatisch
D
motorische en sensorische zenuw
Slide 21 - Quiz
Reflexen Hieronder staan vier beweringen over reflexbewegingen. 1 Impulsen voor reflexbewegingen verlopen altijd via het ruggenmerg. 2 Een bepaalde reflexbeweging komt meestal sneller tot stand dan dezelfde gewilde beweging. 3 Reflexbewegingen kunnen niet worden onderdrukt. 4 Reflexbewegingen komen tot stand voordat of zonder dat het individu zich van de prikkel bewust wordt.
Welke beweringen zijn juist?
A
Alleen de beweringen 1 en 3.
B
Alleen de beweringen 2 en 4.
C
Alleen de beweringen 1, 2 en 3.
D
Alleen de beweringen 2, 3 en 4.
Slide 22 - Quiz
Kan een terugtrek-reflex nog optreden als in de reflexboog de zenuwcellen R zijn uitgeschakeld?
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quiz
Wat past bij het autonome zenuwstelsel?
A
Bewust
B
Onbewust
C
Willekeurig
D
Onwillekeurig
Slide 24 - Quiz
Je schrikt. Welk deel van je autonome zenuwstelsel is actief? En wat gebeurt er met je pupilgrootte?
A
orthosympatisch-groter
B
orthosympatisch-kleiner
C
parasympatisch-groter
D
parasympatisch-kleiner
Slide 25 - Quiz
Welk type spierweefsel werkt niet autonoom?
A
Dwarsgestreept spierweefsel
B
Glad spierweefsel
C
Hartspierweefsel
Slide 26 - Quiz
Een reflex verloopt automatisch. Word je je bewust van een reflex?
A
Nee, want het gaat automatisch
B
Nee, nooit
C
Ja, direct
D
Ja, later
Slide 27 - Quiz
Leerdoelen
Je kunt de functie van reflexen en een reflexboog beschrijven.
Je kunt de werking van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel beschrijven.