Hoofdstuk 4 paragraaf 5

programma
herhaling balans 
huiswerk paragraaf 4
paragraaf 5 uitleg en maken
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

programma
herhaling balans 
huiswerk paragraaf 4
paragraaf 5 uitleg en maken

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

mutaties
mutaties = verandering van finaciele gegevens

Slide 3 - Slide

De balans moet in balans blijven
Een stijging van een balanspost heeft gevolgen

  • Een balanspost aan dezelfde kant daalt
  • Een balanspost aan de andere kant stijgt
  • Een combinatie van dezelfde kant daalt en de andere kant stijgt kan ook voorkomen

Slide 4 - Slide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt cash.





Verandering activa €0 en verandering passiva €0
 
 
 

Slide 5 - Slide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt op een later moment. (Ze koopt op rekening)




Verandering activa €1.000,- en verandering passiva €1.000,-

 
 
 

Slide 6 - Slide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,-. Ze betaalt cash  €250,- en koopt de rest op rekening. 
 



Verandering activa +€750 en verandering passiva +€750
 
 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Eigen Vermogen
Wanneer opbrengsten (prijs * afzet) of kosten veranderen, verandert het eigen vermogen op de balans. 

Slide 9 - Slide

Opdracht 1a
Het bedrijf betaalt per bank. Het banksaldo (bezitting, linkerkant balans) neemt hierdoor af met € 238.
Ze betalen aan een crediteur (schulden, rechterkant balans). Het saldo crediteuren wordt dus € 238 minder. 

Slide 10 - Slide

Opdracht 1b
De voorraad goederen (bezittingen, linkerkant) neemt hierdoor toe met € 5.090.
Ze betalen op rekening. Dit betekent dat ze een schuld opbouwen. Het saldo crediteuren neemt hierdoor toe met € 5.090.

Slide 11 - Slide

Opdracht 1c
Het geld dat ze lenen komt op de bank  te staan (bezittingen, linkerkant). Bank neemt toe met € 5.000.
De lening is een schuld (vreemd vermogen kort, rechterkant). Het saldo neemt toe met € 5.000.

Slide 12 - Slide

Opdracht 1d
De aflossing gaat ten koste van het banksaldo (bezittingen, linkerkant). Het banksaldo neemt af met € 500.
De lening  (schulden, rechterkant) wordt daardoor € 500 minder.

Slide 13 - Slide

Opdracht 1e
Rentekosten worden betaald per bank. Het banksaldo (bezittingen, linkerkant) neemt af met € 400. 
Aangezien het om rentekosten gaat, neemt het eigen vermogen (rechterkant) ook met € 400 af.

Slide 14 - Slide

Opdracht 1f
De debiteur gaat het geld niet betalen. De post debiteuren (bezittingen, linkerkant) neemt met €  540 af.
Dit is een verlies en gaat ten koste van het eigen vermogen. Het eigen vermogen (rechterkant) neemt af met € 540.

Slide 15 - Slide

Opdracht 1g
De lonen zijn kosten voor het bedrijf. 
De lonen worden per bank uitbetaald. Het saldo op de bank (bezittingen, linkerkant) neemt met € 7.628.
Aangezien het om loonkosten gaat neemt het eigen vermogen met € 7.628 af.

Slide 16 - Slide

Opdracht 1h
De bedrijfsauto is een bezitting en vormt vaste activa voor de onderneming. De post bedrijfsauto (bezittingen, linkerkant) neemt met € 25.000 toe.
Het geld is geleend van de bank en is kort of lang vreemd vermogen. De post lening (schulden, rechterkant) neemt met € 25.000 toe.

Slide 17 - Slide

Opdracht 1i
Er wordt een bedrag per kas gemaakt. De post kas (bezittingen, linkerkant) neemt met € 95 af.
Aangezien het om schoonmaakkosten gaat neemt het eigen vermogen (linkerkant) met € 95 af.

Slide 18 - Slide

huiswerk maken
paragraaf 5 opdracht 2 en 3

Slide 19 - Slide