quizz GVS GVP

quizz GVS GVP
1 / 35
next
Slide 1: Slide
GezondheidskundeMBOStudiejaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

quizz GVS GVP

Slide 1 - Slide

Hoeveel procent van de mensen met Parkinson krijgen dementie
A
0-15procent
B
15-35 procent
C
35-55 procent
D
55-75 procent

Slide 2 - Quiz

Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

De gemiddelde levensverwachting van iemand met de diagnose Alzheimer is....
A
1 jaar
B
1 tot 5 jaar
C
8 tot 10 jaar
D
10 tot 20 jaar

Slide 4 - Quiz

Dementie is een verzamelnaam voor ruim ............ ziektes
A
10
B
15
C
25
D
50

Slide 5 - Quiz

Alzheimer is het zelfde als dementie
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Wat is de meest voorkomende vorm van dementie?
A
Alzheimer
B
Vasculaire dementie
C
Lewy body dementie
D
Frontotemporale dementie

Slide 7 - Quiz

Wat is een delier?
A
Een plotseling optredende ernstige dementie.
B
Een plotseling optredende ernstige bloeding.
C
Een plotseling optredende ernstige dorstprikkel.
D
Een plotseling optredende ernstige verwardheid.

Slide 8 - Quiz

Juist/onjuist:
Niet op woorden kunnen komen is een vorm van Apraxie.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

decorumverlies is:
A
verlies van het decor.
B
verlies van kwaliteit van leven
C
verlies van normen in sociale situaties
D
verlies van gewicht

Slide 10 - Quiz

wat is de hoofdoorzaak van vasculaire dementie?
A
verkeerde voeding
B
vitamine B1 tekort
C
ouderdom
D
slechte bloedvaten

Slide 11 - Quiz


Bij vasculaire dementie kunnen mensen zich goed bewust zijn van hun haperende geheugen.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz


Wat is confabuleren?
A
stoornis. client vertelt gefantaseerde verhalen.
B
client kent geen angsten meer.
C
client weet niet meer waar hij woont.
D
client kan niet meer rekenen.

Slide 13 - Quiz

Elke vorm van dementie begint met vergeetachtigheid
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Vasculaire dementie gaat vaak gepaard met depressie
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Hoe wordt dementie met
Lewy-lichaampjes genoemd?
A
Lewy-dementie
B
Lewy-body dementie
C
Lewyoïd
D
Lewy-dementie met lichaampjes

Slide 16 - Quiz

Wat houdt Korsakov in?
A
een geheugenstoornis door de drank
B
Een vitamine K-tekort
C
Een ernstig vitamine B1 tekort
D
Alcoholmisbruik

Slide 17 - Quiz

De verschijnselen die bij Parkinson horen ontstaan door
A
Een tekort aan de stof dopamine
B
Lewy-body dementie
C
Zenuwachtigheid
D
afsterven van hersencellen

Slide 18 - Quiz

Welke vorm van dementie komt het meest voor op jonge leeftijd?
A
Alzheimer
B
Vasculaire dementie
C
Lewy-Body dementie
D
Fronto-temporale dementie

Slide 19 - Quiz

Welk van onderstaande is een functie van de nieren?
A
Regulering van de zouthuishouding van het bloed
B
Beïnvloeding van het adrenalinegehalte van het bloed
C
Uitscheiding van glucose
D
Regeling van de insulineconcentratie van het bloed

Slide 20 - Quiz

De nierschors bevindt zich aan de ......... van de nieren
A
binnenkant
B
buitenkant

Slide 21 - Quiz

Zweten, braken en misselijkheid zijn symptomen van een niersteen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Wat houd 'zorg op afstand' in?
A
het op afstand verlenen van zorg door gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie (ICT)
B
De cliënt en de zorgverlener bevinden zich hierbij tijdens het verlenen van zorg niet in dezelfde ruimte.
C
Er wordt zorg geleverd door een zorgprofessional
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 23 - Quiz

Wat is er nodig om bij iemand verandering teweeg te brengen?
A
Motivatie
B
overtuigingskracht
C
Informatie
D
Ontwikkeling

Slide 24 - Quiz

De letters CVA betekenen
A
cerebro viraal attack
B
cerebro viraal accident
C
cerebro vasculair attack
D
cerebro vasculair accident

Slide 25 - Quiz

20% van alle CVA's is een bloedig CVA.
Wat is de oorzaak van een bloedig CVA?
A
embolie
B
hypertensie
C
trombose
D
ontsteking van een hersenzenuw

Slide 26 - Quiz

Welke vormen van een CVA zijn er
A
Een herseninfarct en TIA
B
Een hersenbloeding en TIA
C
Een herseninfarct en hersenbloeding
D
Een herseninfarct, een hersenbloeding en een TIA

Slide 27 - Quiz

Wat zijn drie acute verschijnselen van een CVA?
A
Krachtsverlies aan één kant van het lichaam, hoofdpijn, diarree.
B
Krachtsverlies aan één kant van het lichaam, moeite met spreken, een scheve mond.
C
Slapeloosheid, hoofdpijn, ontremd gedrag.
D
Geheugenverlies, slapeloosheid, diarree.

Slide 28 - Quiz

Parkinson is met medicatie te genezen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Welke functies hebben de frontale hersenkwabben
A
regulering van het gedrag
B
regulering van de emoties
C
regulering communicatie-processen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 30 - Quiz

Welk orgaan maakt insuline aan?
A
alvleesklier
B
milt
C
lever
D
galblaas

Slide 31 - Quiz

Waar wordt glucose opgeslagen wanneer je dit tijdelijk niet nodig hebt?
A
alvleesklier
B
lever
C
alvleesklier en lever

Slide 32 - Quiz

Vraag 1: Wat is communicatie?
A
Het overbrengen van informatie van zender naar ontvanger
B
Het overbrengen van informatie van ontvanger naar zender
C
Het overbrengen van informatie van schrijver naar lezer
D
Het overbrengen van informatie van lezer naar schrijver

Slide 33 - Quiz

Bij wat speelt de hippocampus een belangrijke rol?
A
de opslag van geheugen
B
op je stemming
C
het controleren van het gedrag
D
allen zijn juist

Slide 34 - Quiz

Welke 3 onderstaande gedragingen zijn een natuurlijke reactie op gevaar of stress
A
vechten bevriezen of ontkennen
B
vechten vluchten of bevriezen
C
vechten vluchten of ontkennen
D
vluchten ontkennen of bevriezen

Slide 35 - Quiz