§1.9 Leestekens

§1.9 Leestekens
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

§1.9 Leestekens

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Punt, vraagteken en uitroepteken
Een zin eindigt met een punt, vraagteken of een uitroepteken.

Een punt staat aan het eind van een gewone zin: Ik voel me kiplekker.
Een vraagteken staat aan het eind van een vraagzin:  Wat eten we vanavond?
Een uitroepteken staat aan het eind van zin met extra nadruk: 
Wat een schitterend uitzicht!



Slide 5 - Slide

Ook een punt: 
  • bij afkortingen waarvan je de hele woorden uitspreekt;
     n.a.v. (naar aanleiding van), o.a. (onder andere), enz. (enzovoort)

Geen punt:
  • als je de letters van de afgekorte woorden samen als één woord uitspreekt; 
    Hema, horeca
  • als je van de afkorting alleen de letters uitspreekt; 
    wc, ID-bewijs, EHBO, IT 
  • na een titel of een tussenkopje in een tekst 
    Wetenschappers werken aan een nieuw vaccin

Slide 6 - Slide

Een komma gebruik je:

  • na een naam of uitroep aan het begin van de zin;
    Tessa, waar heb jij mijn geodriehoek gelaten? 
  • tussen de delen van een opsomming, maar niet voor én of of;
    Zullen we een oorlogsfilm, een thriller of een romantische film bezoeken? 
  • tussen twee persoonsvormen;
    Wat een boer niet kent, eet hij niet 
  • tussen de hoofdzin en een bijzin (meestal voor een voegwoord), als de delen lang zijn: 
    Het doelpunt werd terecht afgekeurd, want het was buitenspel. 
  • voor én na een bijstelling: 
    Barcelona, de stad van architect Gaudi, wordt jaarlijks door zo'n zeven miljoen toeristen bezocht.

Slide 7 - Slide

Een dubbele punt (:) gebruik je om iets aan te kondigen:

  • een citaat (directe rede):
    De ambtenaar zei: "Dan verklaar ik u hierbij tot man en vrouw."

  • een gedachte:
    De minister van Buitenlandse Zaken dacht tijdens de crisis: wat er ook gebeurt, ik maak de klus af.

  • voor een opsomming: 
    Voor het maken van oliebollen heb je nodig: bloem, melk, rozijnen en eieren.

  • voor een uitleg of toelichting (want/omdat):
    Andy kan vanavond niet optreden: hij heeft een keelontsteking. 

Slide 8 - Slide

Aanhalingstekens ('  ') gebruik je:

  • bij citaten:
    ''Doe eerst een laag saus in de schaal en dan een laag lasagnebladen,'' zei moeder.

  • als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis:
    Weet jij hoe je het woord 'aluminium' schrijft?

  •  als het woord op een speciale manier (bijvoorbeeld spottend) gebruikt wordt: 
     Hij zal wel weer 'ziek' zijn.
 
  • bij een letterlijk stukje tekst dat je overneemt: 
     Op nu.nl staat: 'Veel stranden verdwijnen' .


Slide 9 - Slide

Een puntkomma (;) gebruik je:

  • tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen:
    Mijn buurvrouw gaat naar Antarctica; dat zou ik ook wel willen.

  • als afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt.
    De volgende leestekens heb je vandaag geleerd:
    - komma;
    - dubbele punt;
    - aanhalingstekens;
    - puntkomma.
     

Slide 10 - Slide

Dubbele punt of puntkomma?
Dubbele punt: "Lisa gaat vroeg naar bed: ze moet morgen om zes uur op."
Puntkomma: "Lisa gaat vroeg naar bed; ze wil goed uitgerust zijn."

Dubbele punt: "Tom wil niet mee naar het feest: hij voelt zich niet lekker."
Puntkomma: "Tom wil niet mee naar het feest; hij heeft veel te doen voor school."
Dubbele punt: "Hij besloot een nieuwe hobby te kiezen: gitaarspelen."
Puntkomma: "Hij besloot een nieuwe hobby te kiezen; hij was klaar met voetbal."

Slide 11 - Slide

Wat is juist?
Let op de leestekens
A
Betty wil jij de was ophangen?
B
Betty, wil jij de was ophangen?
C
Betty wil jij, de was ophangen?
D
Betty, wil jij, de was ophangen?

Slide 12 - Quiz

Waar kloppen de leestekens?
A
Harm zei: "Doe dat nooit weer!"
B
Harm zei: "Doe dat nooit weer"!
C
Harm zei: "doe dat nooit weer! "
D
Harm zei, "Doe dat nooit weer!"

Slide 13 - Quiz

Waar kloppen de leestekens?
A
Janet kon het antwoord niet vinden, ze voelde zich daar rot over.
B
Janet kon het antwoord niet vinden ze voelde zich daar rot over.
C
Janet kon het antwoord niet vinden; ze voelde zich daar rot over.
D
Janet kon het antwoord niet vinden: ze voelde zich daar rot over.

Slide 14 - Quiz

Waar kloppen de leestekens?
A
Vanavond eten we, aardappelen, boontjes, en een gehaktbal.
B
Vanavond eten we aardappelen, boontjes, en een gehaktbal.
C
Vanavond eten we aardappelen, boontjes en een gehaktbal.
D
Vanavond eten we aardappelen boontjes en een gehaktbal.

Slide 15 - Quiz

Schrijf de zinnen over met de juiste leestekens. 


1. De volgende beelden kunnen schokkend zijn zei de presentator van het Jeugdjournaal 

2. Saskia Noort schrijfster van onder andere De Eetclub heeft diverse prijzen gewonnen met haar boeken  

3. Wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten  

4. Vanessa was te laat op school ze stond in de file   

5. We hebben een mooie zomer gehad vooral augustus was heerlijk zonnig. 

Slide 16 - Slide

 Zo zijn ze correct:


1. ‘De volgende beelden kunnen schokkend zijn,’ zei de presentator van het Jeugdjournaal.

2. Saskia Noort, schrijfster van onder andere De Eetclub, heeft diverse prijzen gewonnen met haar boeken.

3. Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.

4. Vanessa was te laat op school: ze stond in de file.   

5. We hebben een mooie zomer gehad; vooral augustus was heerlijk zonnig.

Slide 17 - Slide