2.8 Spelling

2 Spelling
De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

2 Spelling
De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Terugblik vorige les
De persoonsvorm
  • Is het werkwoord in de zin;
  • Is het werkwoord wat verandert van tijd;
  • Komt bij een vraagzin vooraan in de zin te staan;
  • Is het werkwoord dat in meervoud of enkelvoud verandert. 

Slide 2 - Slide

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand kan overkomen
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 3 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Janneke
is
gisteren
naar de supermarkt
geweest.

Slide 4 - Drag question

Leerdoel van vandaag 
  • Je leert de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd  spellen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
In de tegenwoordige tijd heeft de persoonsvorm drie vormen:






Eindigt de ik-vorm op een -d?
Dan schrijf je: ik vind, vind jij, jij vindt, hij vindt, wij vinden

Eindigt de ik-vorm op een -t?
Dan schrijf je: ik zit, zit jij, jij zit, hij zit, wij zitten
Ik-vorm
Ik vorm + t
Hele werkwoord
Ik lach
lach jij
Jij lacht
Hij lacht
Wij lachen

Slide 7 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik
Jij/je/u
Hij/zij/het
Wij/jullie/zij
ik-vorm
ik-vorm + t
Hele werkwoord

Slide 8 - Drag question


Mohammed .............................. morgen naar een nieuw huis.




Sjaan heeft haar moeder gisteren ..............................
Tip!
Persoonsvorm Tegenwoordige Tijd
Tip!
Voltooid Deelwoord
verhuist
verhuisd

Slide 9 - Drag question

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij onthoud
B
hij onthoudt

Slide 10 - Quiz

Zelfstandig werken
Ga naar de digitale omgeving blok 2
Spelling

Maken 2.8 alle opdrachten 


Wat niet af is wordt huiswerk 
voor donderdag...
Klaar?
Zelftoets spelling 
timer
20:00

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Hij ......(zwaaien) naar haar.
A
zwaai
B
zwaait
C
zwaaide
D
gezwaaid

Slide 12 - Quiz

Zelfstandig werken
Afmaken in deze les:
Hoofdstuk 1 paragraaf 8 spelling
opdracht 1 t/m 4 en opdracht 9 (dicteewoorden)

Hoofdstuk 2 paragraaf 8 spelling
Opdracht 1 t/m 7

Dit moet vandaag in de les af. 
Ben je klaar?
Kom dan even bij me. 

Slide 13 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediende
D
hij bediente

Slide 14 - Quiz