V3 voorzetsels voegwoorden en bijwoorden

Kapitel 5

naar =  zu ( naar personen) Ich gehe zu ihm
naar = nach (richting/ aardrijkskundige naam zonder Lidw)
                    nach links gehen/ nach Frankreich gehen
naar = in     aardrijkskundige namen met lidwoord (in die Schweiz.
naar = in    uitdrukkingen met gebouw.( in die Schule gehen)
naar = an   uitdrukkingen die met water  te maken hebben.  

1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Kapitel 5

naar =  zu ( naar personen) Ich gehe zu ihm
naar = nach (richting/ aardrijkskundige naam zonder Lidw)
                    nach links gehen/ nach Frankreich gehen
naar = in     aardrijkskundige namen met lidwoord (in die Schweiz.
naar = in    uitdrukkingen met gebouw.( in die Schule gehen)
naar = an   uitdrukkingen die met water  te maken hebben.  

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

voor/geleden
Seite 104
vor zwei Wochen= twee weken geleden
für dich kaufe ich alles = bestemd voor
Ich kaufe die Wohnung für eine Woche = bepaalde  periode    für 10€ kaufe ich es = voor bepaald bedrag

Slide 3 - Slide

anders= sonst,anders
Sonst werde ich böse =  in andere gevallen
Ich habe das anders gemacht = op een andere manier

Slide 4 - Slide

TB Seite                       104 105
zelfstandig;
doornemenTB
104, 105
maken AB; 2,3,5

Slide 5 - Slide

Donnerstag den 9.Mai
Herzlich Willkommen

Slide 6 - Slide

Toen= als, damals
voegwoord= als = op het moment dat..., in de tijd dat....
bijwoord = damals = vroeger,ooit 
 1 (toen).........was er nog geen trein.  bijwoord
2 (toen).........ik klein was, sprak ik nooit Duits. voegwoord

Slide 7 - Slide

wanneer
wann = ALS HET OM TIJD GAAT
wenn = ALS HET OM EEN VOORWAARDE GAAT.

Slide 8 - Slide

Melde dich bitte, ...du Zeit hast
A
wann
B
wenn
C
als

Slide 9 - Quiz

Ich weiss nicht .........ich komme
A
wenn
B
als
C
wann

Slide 10 - Quiz

..........Ich 16 Jahre alt war, bin ich in die Schweiz gefahren
A
wenn
B
wann
C
als

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

DANN/ DENN    omdat
DANN= DAARNA/ KLEMTOON      Ah dann verstehe ich es !!!
DENN = JE GAAT DE BETROKKENHEID AAN; WAS HATTEST DU DENN ERWARTET


weil= omdat  Ich komme nicht, weil ich keine Lust habe( persoonsvorm achteraan)
denn= omdat, want Ich komme nicht, denn ich habe keine Lust (persoonsvorm bij het onderwerp)

Slide 13 - Slide

das dass es     aber,sondern,nur
das Lied    = lidwoord
Ich denke, dass.....  = voegwoord
Ich kenne das Buch. Ich kenne es = persoonlijkvnw (slaat terug op zelfst naamwoord (het boek)
nur = slechts  Es kostet nur 2€
Sondern = tegenstelling Nicht weiss, sondern schwarz
aber       = beperling Es ist früh aber nicht zu früh

Slide 14 - Slide

P1 Sommerjob; maken;K5- 6 7 8 9

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video