This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Kopen en werken hoofdstuk 4
Onderwerpen deze les:
- Afzet
- Omzet
- Brutowinst
- Nettowinst
Slide 1 - Slide
Wie wil er laten een eigen bedrijf? En waarom wel of niet?
Slide 2 - Open question
Voordelen
Nadelen
Slide 3 - Slide
Er zijn kosten en opbrengsten bij de verkoop van shirts? Wat zijn deze?
Slide 4 - Open question
Mitchel gaat petten en t-shirts verkopen. Een pet is €20,- Een Shirt is €40,- Hij verwacht 15 petten en 30 shirts te verkopen. Hoeveel geld krijgt hij binnen?
Slide 5 - Open question
Aantekening
Afzet is de hoeveelheid producten die je verkoopt.
Omzet is het geld wat je binnenkrijgt.
Omzet = Afzet x verkoopprijs
Slide 6 - Slide
Is de €1500 omzet ook winst?
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quiz
Nee, het is geen winst
Er zijn inkoopkosten geweest om de shirts te kunnen verkopen.
Die moeten van de omzet afgehaald worden.
Slide 8 - Slide
Petten zijn €7,50 op te laten maken (15 stuks) Shirts zijn €25,- om in te kopen (30 stuks)
De kantine verkoopt in de pauze 135 broodjes voor gemiddeld €2,20 per stuk. De inkopen zijn 0,80 per broodje. Personeelskosten zijn €50 per dag. Bereken de omzet
A
De omzet is 135
B
De omzet is 297
C
De omzet is 189
D
De omzet is 50
Slide 14 - Quiz
De kantine verkoopt in de pauze 135 broodjes voor gemiddeld €2,20 per stuk. De inkopen zijn 0,80 per broodje. Personeelskosten zijn €50 per dag. Bereken de brutowinst
Slide 15 - Open question
De kantine verkoopt in de pauze 135 broodjes voor gemiddeld €2,20 per stuk. De inkopen zijn 0,80 per broodje. Personeelskosten zijn €50 per dag. Wat is juist