Examentraining 2

K11
1 / 53
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 53 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

K11

Slide 1 - Slide

VRAAG

Uit welke bloemen van de brandnetel kunnen vruchtjes ontstaan?

A. alleen uit de vrouwelijke bloemen
B. alleen uit de mannelijke bloemen
C. uit zowel de mannelijke als de 
D. vrouwelijke bloemen


Slide 2 - Slide

VRAAG

Zeegras heeft voorkeur voor helder water. Dit water hoeft niet veel voedingsstoffen te bevatten, want zeegras heeft een uitgebreid wortelstelsel. Als het water voedselrijker wordt, is dit ongunstig voor het zeegras omdat het water dan troebeler wordt. 

- Leg uit waardoor troebel water de groei van zeegras remt.




Slide 3 - Slide

VRAAG

Eén van de pijlen in het schema stelt de fotosynthese voor. Met welke letter is die pijl aangegeven?

P
Q
R
S
T




Slide 4 - Slide

Prikkels 
- Prikkels zijn stukjes informatie die bij je zintuigen aankomt. Dit kan inwendig én uitwendig.

- Adequate prikkel, prikkels die alleen bij 1 specifiek zintuig past (je hoort niet met je neus)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Impulsen
- Zintuigen zetten prikkels om in impulsen

- Impuls, elektrisch signaal dat via de zenuwen van zintuigen naar hersenen gaat. Of van hersenen naar spieren.

Slide 7 - Slide

Zenuwcellen
- Gevoelszenuwen: lange uitlopers van gevoelszenuwcellen. Vervoeren impulsen van zintuigcellen naar het centraal zenuwstelsel.

- Bewegingszenuwen: lange uitlopers van bewegingszenuwcellen. Vervoeren impulsen van het centraal zenuwstelsel naar spieren en klieren.

Slide 8 - Slide

Centrale zenuwstelsel
Bestaat uit verschillende onderdelen:
- Grote hersenen: hier worden impulsen verwerkt (bewustwording) en gemaakt.
- Kleine hersenen: stemt bewegingen van spieren op elkaar af, houdt je in evenwicht.
- Hersenstam: Hier wordt de ademhaling en hartslag geregeld. Speelt rol bij reflexen.
- Ruggenmerg: vervoert impulsen van en naar de hersenen. Speelt rol bij reflexen



Slide 9 - Slide

Zenuwen
3 verschillende zenuwen:
- Gevoelszenuwcellen: deze cellen vervoeren impulsen van zintuigcellen naar het centraal zenuwstelsel.
- Bewegingszenuwcellen: deze cellen vervoeren impulsen van het centraal zenuwstelsel naar spieren en klieren.
- Schakelzenuwcellen: het centraal zenuwstelsel is opgebouwd uit deze cellen.


Slide 10 - Slide

Zenuwen
3 verschillende zenuwen:
- Gevoelszenuwcellen: deze cellen vervoeren impulsen van zintuigcellen naar het centraal zenuwstelsel.
- Bewegingszenuwcellen: deze cellen vervoeren impulsen van het centraal zenuwstelsel naar spieren en klieren.
- Schakelzenuwcellen: het centraal zenuwstelsel is opgebouwd uit deze cellen.


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Bewuste reactie
Als prikkel bij lichaam aan komt wordt hij door je zintuigen omgezet in impulsen. De impulsen gaan naar je hersenen, daar gebeurd je bewustwording.
Je hersenen kunnen nu als reactie op deze informatie je lichaam aansturen. Dit doen ze ook via impulsen.
Je hersenen bepalen dus was er gaat gebeuren. Je reactie is dus bewust. Dit wordt daarom een bewuste reactie genoemd. 

Slide 13 - Slide

Reflex
Een reflex is een onbewuste reactie. Dit gebeurt zonder dat je erover na denkt. Pas na de reactie wordt er een impuls naar de hersenen verstuurd.

De weg die een impuls bij een reflex aflegt noem je de reflexboog.

Slide 14 - Slide

Gezichtszintuig
- In het oog ligt het gezichtszintuig

- Adequate prikkel = Licht

Slide 15 - Slide

Buitenkant oog
- Wenkbrauw: Vangt zweet van het voorhoofd.
- Traanklier: produceert traanvocht.
- Oogleden: verdelen traanvocht over het oog en beschermen het oog.
- Wimpers: Houden licht en vuil tegen.
- Traanbuis: voert traanvocht af naar de neusholte.




Slide 16 - Slide

Voorkant oog
Hoornvlies: het voorste deel van het harde
oogvlies en is doorzichtig.
Pupil: Dit is een gat in je iris en hiermee wordt
de hoeveelheid licht in je oog bepaalt.
Iris: Dit is het gekleurde gedeelte in je oog. 
Bepaald de grote van de pupil.
Lens: Kan boller en platter worden om het
beeld scherp te maken. 
Dit noem je accommoderen






Slide 17 - Slide

Pupilreflex
Kringspieren aangespannen:
pupil wordt kleiner

Lengtespieren aangespannen:
pupil wordt groter




Wat is de functie van de pupilreflex?









Slide 18 - Slide

Binnenkant
Harde oogvlies: buitenste laag en geeft stevigheid en bescherming.
Hoornvlies: het voorste deel van het harde oogvlies en is doorzichtig.
Vaatvlies: bevat bloedvaten.
Netvlies: hier liggen de zintuigcellen.
Glasachtige lichaam: dit is een heldere, doorzichtige vloeistof.


Slide 19 - Slide

Binnenkant
Kegeltjes: hiermee zie je kleur. Deze liggen voornamelijk in je gele vlek. Kegeltjes werken pas bij een grote hoeveelheid licht.

Staafjes: hiermee zie je grijstinten en het verschil tussen licht en donker. Deze werken ook al bij een beetje licht. Ze liggen op niet op gele vlek.

Slide 20 - Slide

Buitenkant oog

Slide 21 - Slide

Buitenkant oog

Slide 22 - Slide

De huid
- De opperhuid = bovenste laag. Deze bestaat uit
hoornlaag(dode cellen) en kiemlaag (nieuwe cellen).
De pigmentcellen in kiemlaag beschermen
tegen uv-straling

- De lederhuid, hier zitten zintuigen en bloedvaten.
De bloedvaten en zweetklieren regelen
lichaamstemperatuur.
- Onderhuids bindweefsel, zit vetcellen.
Vet beschermt je tegen stoten en kou.

Slide 23 - Slide

Zintuigen in je huid

Slide 24 - Slide

Ruiken & proeven

Slide 25 - Slide

Hormonen
- Hormonen, eiwitachtige stofjes die via je
bloed vervoerd worden. Deze stofjes bevatten informatie voor je cellen.

Hypofyse, hormoonklier in de hersenen. Maakt verschillende hormonen:
1. Groeihormoon
2. Hormonen die andere hormoonklieren aansturen.

Slide 26 - Slide

Hormonen
- Hormonen, eiwitachtige stofjes die via je
bloed vervoerd worden. Deze stofjes bevatten informatie voor je cellen.

Hypofyse, hormoonklier in de hersenen. Maakt verschillende hormonen:
1. Groeihormoon
2. Hormonen die andere hormoonklieren aansturen.

Slide 27 - Slide

Schildklier
- Hormoonklier onder aan je hals.

- Maakt schildklierhormoon, zorgt ervoor dat er verbranding plaats vindt in je cellen

Slide 28 - Slide

Bijnieren
- Hormoonklier op je nieren

- Maakt adrenaline, zorgt ervoor dat je kan vechten of vluchten en komt vrij in situaties waarin je lichaam in gevaar denkt te zijn.


Slide 29 - Slide

Eilandjes van Langerhans
- Hormoonklier op je alvleesklier

- Maken insuline en glucagon.
Insuline zorgt ervoor dat het glucosegehalte daalt, 
glucagon zorgt dat het glucose gehalte in het bloed weer stijgt.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Eierstokken
- Hormoonklier bij de baarmoeder (laten ook eicellen los)

- Maken oestrogeen en progesteron.

Oestrogeen zorgt onder andere voor ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken.

Progesteron zorgt voor het voorbereiden van de baarmoeder op een baby.

Slide 32 - Slide

Teelballen
- Hormoonklier in de balzak (maken ook zaadcellen)

- Maken testosteron, zorgt onder andere voor ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken en de productie van zaadcellen.

Slide 33 - Slide

K12

Slide 34 - Slide

Geslachtskenmerken 
- Primaire geslachtskenmerken 
- Secundaire geslachtskenmerken 

Bij jongens gaat dat om:
- een zwaardere stem
- zwaardere spieren
- baardgroei
- haargroei rond de geslachtsorganen,
in de oksels en vaak ook op de borst
Bij meisjes:
- borstontwikkeling
- haargroei rond de geslachtsorganen en in de oksels
- een breder bekken
- een dikkere onderhuidse vetlaag








Slide 35 - Slide

Vrouwelijk geslachtsorgaan

Slide 36 - Slide

Vrouwelijk geslachtsorgaan

Slide 37 - Slide

Mannelijke geslachtsorgaan

Slide 38 - Slide

Mannelijke geslachtsorgaan

Slide 39 - Slide

De eisprong

Slide 40 - Slide

De Menstruatiecyclus

Slide 41 - Slide

Bevruchting
Als een man en vrouw geslachtsgemeenschap hebben gehad, gaan de zaadcellen op weg via de vagina en baarmoeder richting de eicel in de eileider

Wanneer de eicel en zaadcel elkaar tegenkomen in de eileider, gaat de kop van de zaadcel de eicel binnen.  Als de kern van de zaadcel en eicel versmelten, noem je dat bevruchting.

 

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Jongen of meisje
- De geslachtschromosomen (paar 23) beslissen of je een jongen of meisje bent. 

- De eicel is altijd een X (je moeder heeft namelijk XX)

- De zaadcel heeft een X of Y.

Slide 44 - Slide

Innesteling
Na de bevruchting begint de bevruchte eicel zich te delen en wordt via de eileider richting de baarmoeder vervoerd. 

Het wordt een bolletje cellen die, eenmaal in de baarmoeder aangekomen, vast gaat zitten in het baarmoederslijmvlies

Dit vastzitten in het baarmoederslijmvlies noem je innesteling. Het bolletje cellen wordt dan een embryo genoemd.

Slide 45 - Slide

Zwangerschap
Door een zwangerschapstest komt een vrouw erachter dat zij zwanger is.

De eerste tien weken van de zwangerschap wordt de embryonale fase genoemd. In deze fase ontstaan alle organen bij het embryo, vanaf daarna groeit het kindje alleen nog maar en wordt het foetus genoemd.

Het embryo/foetus wordt tegen stoten beschermd door vruchtwater en vruchtvliezen. 

Slide 46 - Slide

Zwangerschap
Vanaf de plek waar het embryo is ingenesteld, ontstaat de placenta (moederkoek). Aan de placenta en aan het embryo/foetus zit de navelstreng vast. 

In de placenta lopen de bloedvaten van het embryo dicht langs de bloedvaten van de moeder. 

Voedingsstoffen en zuurstof worden vanuit het bloed van de moeder afgegeven aan het bloed van het kindje en andersom.

Slide 47 - Slide

Prenataal onderzoek
Onderzoek van de baby tijdens de zwangerschap.
4 manieren:
- Echo, apparaat van buiten af de baby zichtbaar maken
- Vlokkentest, cellen worden weggehaald uit de groeiende placenta. Hier wordt naar DNA gekeken voor erfelijke ziektes
- Vruchtwaterpunctie, cellen van de foetus worden weggehaald uit vruchtwater. Ook kijken naar DNA
- NIPT (niet-invasieve prenatale test), bloedonderzoek van bloed van de moeder.

Slide 48 - Slide

Bevalling
Na ongeveer 40 weken komt de
baby ter wereld.
   
De bevalling bestaat uit drie fases:
1. Ontsluiting
2. Uitdrijving
3. Nageboorte

Slide 49 - Slide

Ontsluiting
In deze fase wordt de baarmoedermond wijder. 
De moeder kan pas beginnen met persen als 
de baarmoedermond een diameter heeft van 10 cm.

Slide 50 - Slide

Uitdrijving
Als er persweeën zijn, zal het kindje uit de 
baarmoeder worden gedreven.
Het kindje gaat het geboortekanaal door, 
naar buiten.

Slide 51 - Slide

Nageboorte
Weeën die ongeveer een kwartier na de 
geboorte van het kindje beginnen, 
zorgen voor de nageboorte
De placenta, vruchtvliezen en resten 
van de navelstreng zullen de vrouw verlaten.

Slide 52 - Slide

Voorbehoedsmiddelen
Een voorbehoedsmiddel gebruik je om zwangerschap en eventuele soa's te voorkomen. 

Een ander woord voor voorbehoedsmiddelen zijn anticonceptiemiddelen

Anticonceptie betekent: voorkomen van bevruchting, het gaat hier over de zwangerschap.

Slide 53 - Slide