- Je weet wat luchtdruk is en hoe wat dat meten.
- Je kunt uitleggen wat isobaren zijn en je kunt luchtdruk aflezen van een kaart.
- Je weet wat een hogedrukgebied is en kunt de kenmerken noemen.
- Je weet wat een lagedrukgebied is en kunt de kenmerken noemen.
- Je weet dat we een lagedrukgebied ook wel een depressie noemen.
- Je weet dat we een hogedrukgebied ook wel een maximum noemen.
- Je kunt het weer voorspellen aan de hand van een weerkaart.
- Je kunt uitleggen wat stijgingsneerslag is en weet hoe het ontstaat.
- Je kent het begrip luchtvochtigheid en weet welke lucht veel vocht bevat.
- Je kent de drie condities van water.
- Je kunt de waterkringloop uitleggen en kent begrippen als infiltreren, afstromen en verdampen.