Par 6.3 Luchtdruk en waterkringloop

Par 6.3 Luchtdruk en waterkringloop
1 / 33
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Par 6.3 Luchtdruk en waterkringloop

Slide 1 - Slide

Lezen
Basis: blz 112, stukjes luchtdruk en ons weer wordt boven de oceaan gemaakt.
Kader: blz 12, stukjes luchtdruk en het weer bij hoge en lagedruk gebieden. 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
- Je weet wat luchtdruk is en hoe wat dat meten.
- Je kunt uitleggen wat isobaren zijn en je kunt luchtdruk aflezen van een kaart.
- Je weet wat een hogedrukgebied is en kunt de kenmerken noemen.
- Je weet wat een lagedrukgebied is en kunt de kenmerken noemen.
- Je weet dat we een lagedrukgebied ook wel een depressie noemen.
- Je weet dat we een hogedrukgebied ook wel een maximum noemen.
- Je kunt het weer voorspellen aan de hand van een weerkaart.
- Je kunt uitleggen wat stijgingsneerslag is en weet hoe het ontstaat.
- Je kent het begrip luchtvochtigheid en weet welke lucht veel vocht bevat.
- Je kent de drie condities van water.
- Je kunt de waterkringloop uitleggen en kent begrippen als infiltreren, afstromen en verdampen.

Slide 3 - Slide

Quiz
Maar eerst gaan we kijken wat jullie nog weten van de vorige lessen.. 

Slide 4 - Slide

Wat is de juiste volgorde van binnenkomst van de groepen migranten?
A
Indonesiers, vluchtelingen, gastarbeiders
B
Vluchtelingen, gastarbeiders, Indonesiers
C
Vluchtelingen, seizoensmigranten en Indonesiers
D
Indonesiers, gastarbeiders en vluchtelingen

Slide 5 - Quiz

In welke provincies is er veel vergrijzing?
A
Groningen, Drenthe en Noord-Holland
B
Flevoland, Noord-Holland en Utrecht
C
Groningen, Drenthe en Limburg
D
Utrecht, Flevoland en Friesland

Slide 6 - Quiz

Wat is een ander woord voor congestie?
A
Infrastructuur
B
Migratie
C
File
D
Drempelwaarde

Slide 7 - Quiz

Sleep de begrippen op de juiste plek
A
B
C
D
Zomerdijk
Uiterwaarde
Winterdijk
Overloopgebied

Slide 8 - Drag question

Welke hoofdtaak van de waterschappen zie je op de foto?
A
zorgen voor goede waterkwantiteit
B
zorgen voor goede waterkwaliteit
C
zorgen voor goede waterkeringen
D
rivieren bevaarbaar houden

Slide 9 - Quiz

Sleep de oplossingen om de rivier de ruimte te geven op de juiste plaats
Dijkverhoging
Dijkverlegging
Nevengeul
Uiterwaardverlaging
Kribverlaging

Slide 10 - Drag question

Windkracht wordt gemeten op de Schaal van Richter
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Bij een hogere breedte verwarmen zonnestralen een groter oppervlak
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Temperatuurfactoren zijn:
breedte ligging, hoogteligging, gesteldheid van het aardoppervlak en UV-straling
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Een landwind maakt dat de gemiddelde temperatuur in de winter
warmer wordt
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Wat is de definitie van klimaat?
A
Het gemiddelde weer, gemeten over een lange periode (30 tot 40 jaar).
B
De gesteldheid van het aardoppervlak in een bepaald gebied.
C
De opeenvolging van de seizoenen in een bepaald gebied.
D
De weersgesteldheid in een bepaald jaar.

Slide 15 - Quiz

Mindmap
Pen en schrift op tafel, we gaan een mindmap maken over deze paragraaf. 

Slide 16 - Slide

Herhalen
Weerselementen:
Temperatuur, wind, bewolking, neerslag.
Temperatuurfactoren:
Hoogteligging.
Breedteligging.
Gesteldheid van het aardoppervlakte.

Slide 17 - Slide

Luchtdruk
Lucht heeft gewicht.
1 liter lucht weegt 0,003 gram.
Het gewicht van de lucht drukt op de aarde.
Dat noem je luchtdruk

Slide 18 - Slide

Luchtdruk
Luchtdruk kun je meten met een barometer.
HectoPascal.

Slide 19 - Slide

Weerkaart
Op een weerkaart staat ook de luchtdruk.
Gebieden met dezelfde luchtdruk worden met elkaar verbonden door lijnen:
Isobaren.
Grote luchtdrukverschillen en isobaren kort op elkaar: harde wind

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Hoge druk 
Hoge druk = dalende lucht
Symbool op de kaart = H
Getal > 1000 is H

Welk weertype hoort bij H?
- geen bewolking
- warm in de zomer
- koud in de winter


Slide 22 - Slide

Lage druk
Lage druk = stijgende lucht
Symbool op de kaart = L
Getal < 1000 = L
Depressie
Welk weertype hoort bij L?
- wolken
- neerslag
- koel in de zomer
- zacht in de winter

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Quiz
Eens kijken wie er goed heeft opgelet..

Slide 25 - Slide

Hoe verder de isobaren van elkaar afliggen hoe harder het waait
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

Wat is een isobaar?
A
Een lijn die punten van gelijke neerslagintensiteit verbindt.
B
Een lijn die punten van gelijke luchtdruk verbindt.
C
Een lijn die punten van gelijke windkracht verbindt.
D
Een lijn die punten van gelijke temperatuur verbindt.

Slide 27 - Quiz

Lagedrukgebied
Hogedrukgebied
Slecht weer
Mooi weer
Droog
Zonnig
Bewolkt
Neerslag
Weinig luchtdeeltjes
Veel luchtdeeltjes
Lucht stijgt
Lucht daalt

Slide 28 - Drag question

Plaats de Hoge (H) - en lagedrukgebieden (L) op de juiste plek
H
H
L
L
L

Slide 29 - Drag question

Een lage drukgebied heet ook wel een depressie
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quiz

Hoe heet een instrument om luchtdruk te meten?
A
Thermometer
B
Barometer
C
Windroos
D
Regenmeter

Slide 31 - Quiz

En nu?
Check of alle leerdoelen op je mindmap staan.
Maak de vragen van paragraaf 3.
Bekijk de filmpjes over dit onderwerp. 

Slide 32 - Slide

Het weer als de luchtdruk verandert..
Onthouden: Lucht stroomt ALTIJD van H naar
                   Dit is => wind
Onthouden: Hoe groter het verschil in luchtdruk, hoe harder 
                    het waait.

Hoe zie je dat op een weerkaart? => isobaren

Slide 33 - Slide