Present Perfect verkort

1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo, havoLeerjaar 2,3

This lesson contains 19 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesson goals
  • You know when to use the present perfect.
  • You know how to form the present perfect.

Slide 2 - Slide

De present perfect
  • Gebruik je om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is.
  • Gebruik je om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en je daar nu het resultaat van merkt.

Slide 3 - Slide

Present perfect
Iets wat in het verleden begonnen is en nu nog aan de gang is.


Slide 4 - Slide

Present perfect
Iets dat in het verleden is gebeurd en waarvan je nu het resultaat merkt. 
My car has broken down.
I need to walk now. 

Slide 5 - Slide

Wanneer gebruik je de present perfect?


  • Om te praten over iets wat in het verleden is begonnen, en nu nog aan de gang is (nog niet afgelopen)
  • Bob has known John since they were 10. 
  • Mary has worked at the market for 5 years now. 
  • Bill and Kate have been friends since 2015. 





Slide 6 - Slide

Wanneer gebruikje de present perfect?
  • Om te praten over iets wat in het verleden gebeurd en waar je nu het resultaat van merkt:
  • Sharon has broken her leg (now she can't walk).
  • Jim has lost his keys (now he can't open the door).
  • Gwen has eaten too much (now she feels sick). 







Slide 7 - Slide

                       Present perfect


        have / has + voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

Wanneer have of has?
  • Bij I, You, We, They: have
  • Alleen bij He/She/It: has
Dus ook bij My father, My sister, The dog, The building etc: alles waar je He, She of It voor in de plaats kunt zetten. 

Slide 9 - Slide

Hoe maak je de present perfect?
Onderwerp
Have/has
Voltooid deelwoord
Rest van de zin
I
have/haven't
walked
to school.
You 
have/haven't
broken 
your leg.
He/She/It
has/hasn't
eaten
too much.
They
have/haven't
been
on holiday.
We 
have/haven't
seen
a ghost. 

Slide 10 - Slide

Drie stappen
  • Stap 1: over wie gaat de zin?
  • Stap 2: welke vorm van have of has hoort daarbij? Die voeg je toe in de zin. 
  • Stap 3: voltooid deelwoord van het werkwoord in de zin zetten: 
  1. - Regelmatig werkwoord: ed er achter
  2. - Onregelmatig werkwoord: derde uit het rijtje

Slide 11 - Slide

                       Present perfect


        have / has + voltooid deelwoord

Slide 12 - Slide

Wat is dan het voltooid deelwoord?
er zijn 2 verschillende         regelmatige werkwoorden 
                                                           
                                                  onregelmatige werkwoorden
1
2

Slide 13 - Slide

           
             regelmatige werkwoorden       
1
werkwoord + -ed
play - played
walk - walked
work - worked
want - wanted

Slide 14 - Slide

           
             onregelmatige werkwoorden

2
Het derde woord uit de rijtjes 
To do - did - done
to fly - flew - flown
to fight - fought - fought

Slide 15 - Slide

SIGNAALWOORDEN
  • FOR 
  • YET 
  • NEVER
  • EVER 
  • JUST
  • ALWAYS 
  • SINCE 
  • So
  • Still 

Slide 16 - Slide

Past simple of present perfect
  • Past simple: 
  • afgeronde gebeurtenis in het verleden, heeft niets meer met het heden te maken
  • Present Perfect
  • Iets is in het verleden begonnen en loopt door in het heden.
  • Iet is in het verleden gebeurd en je ondervindt daar nu de gevolgen van. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Succes!

Slide 19 - Slide