This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Quiz H.3 Krachten in evenwicht
Voer de quiz uit in tweetallen
Beantwoord de vragen op het wisbordje
Gebruik BINAS, rekenmachine en geodriehoek
Slide 2 - Slide
1. Aan een veer (C = 10 N/m) hang ik een blokje De veer rekt hierdoor 20 cm uit.
- Bereken de kracht waarmee de veer aan het blokje trekt
timer
1:00
A
Fveer=2.0⋅102N
B
Fveer=2.0N
C
Fveer=0.5N
D
Fveer=5.0⋅10−3N
Slide 3 - Quiz
2. Het blokje hangt stil, maar er werken wel krachten op het blokje.
Welke kracht is hier met de veerkracht in evenwicht?
timer
0:30
A
Normaalkracht
B
Veerkracht
C
Luchtwrijvingskracht
D
Zwaartekracht
Slide 4 - Quiz
3. Een slappe veer heeft een...
timer
0:30
A
Grote veerconstante
B
Kleine veerconstante
Slide 5 - Quiz
4. Als ik een metalen kist met constante snelheid voortduw over een houten vloer, en hierbij een duwkracht uitoefen, dan is de schuifwrijvingskracht...
timer
1:00
A
0 N
B
gelijk aan de duwkracht
C
kleiner dan de duwkracht
D
groter dan de duwkracht
Slide 6 - Quiz
5. Een heliumballon hangt tegen het plafond.
Op welk van de plaatjes is de normaalkracht op de ballon juist weergegeven?
timer
1:00
A
B
C
D
Slide 7 - Quiz
6. Op een voorwerp werkt een kracht van 12,0 N naar links en een kracht van 5,0 N naar beneden (hoek van 90°). De krachten grijpen in hetzelfde punt aan.
- Krachtenschaal: 1 cm = 1,0 N - Construeer de resulterende kracht. - Bepaal de grootte van de resulterende kracht:
timer
3:00
A
7.0 N
B
17 N
C
170 N
D
13 N
Slide 8 - Quiz
7. Een blokje met een gewicht van 20 N ligt op een helling van 30°. Krachtenschaal: 1 cm = 2,0 N
- Teken de zwaartekracht op het blokje - Ontbind de zwaartekracht in een component parallel en een component loodrecht aan de helling - Bepaal de grootte van de loodrechte component F⊥
timer
5:00
A
F⊥ = 8,5 N
B
F⊥ = 85 N
C
F⊥ = 17 N
D
F⊥ = 170 N
Slide 9 - Quiz
8. Hetzelfde blokje met een gewicht van 20 N ligt op een helling van 30°.
De krachten op het blokje zijn in evenwicht. Welke kracht heft de parallelle component F∥ op?