Woordenschat - Overdrijving en ironie

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Cursus 4, paragraaf 2

Ironie en woordgrap

                      Leerdoelen

                                                  

                                                        Je leert een overdrijving en ironie 

                                                         herkennen en begrijpen en je 

                                                        herkent een woordgrap.

Ironie

een vorm van spot,  waarbij je het tegenovergestelde zegt van wat je eigenlijk bedoelt

Yes, het weekend is weer voorbij!

Woordgrap

een  woordencombinatie die een komisch effect veroorzaakt

Scheikunde = scheitkunde

Overdrijving

iets veel erger maken dan het is

Ik verveel me dood! 

Ik word doodmoe van dat gezeur van jou.

1. ironie
2. overdrijving

Is hier sprake van ironie of overdrijving?

'Wat heb je in je tas gestopt? Hij weegt tonnen!'

1. Ironie
2. Overdrijving

Vader die zou koken en met pizza's thuiskomt....
Moeder: 'Goed gekookt, schat.'

1. ironie
2. overdrijving

Kunnen we snel eten? Ik sterf van de honger.

1. ironie
2. overdrijving

Is hier sprake van ironie of overdrijving?

'Wat een goede hulp ben jij!’, zei de moeder, toen haar zoontje de emmer met sop omgooide.

1. Ironie
2. Overdrijving

De regen komt met bakken uit de hemel vallen

1. ironie
2. overdrijving

Welk taalmiddel is gebruikt?
'Schiet nou toch eens op! Ik sta al uren te wachten!'

1. Ironie
2. Overdrijving

Welk taalmiddel is hier gebruikt?
'Goed gedaan, hoor! Je bent voor de derde keer deze week te laat!'

1. Ironie
2. Overdrijving

'Je klets met de oren van het hoofd!'
(tegen iemand die weinig zegt)

1. ironie
2. overdrijving

Welk taalmiddel is hier gebruikt?
'Goed gedaan, hoor! Je bent voor de derde keer deze week te laat!'

1. Ironie
2. Overdrijving

'Overdrijving' is figuurlijk taalgebruik

1. waar
2. niet waar

Wat is een overdrijving?

1. iets wat extra opvalt door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is.
2. iets wat heel geweldig of juist afschuwelijk is minder erg te maken of af te zwakken.

Aan de slag

Cursus 4 (Taal)

Paragraaf 2 (ironie en woordgrap)

Opdracht 1 tot en met 5

(dit is ook het huiswerk voor de volgende les)