Via Vervolg 1F Deel A Thema 3 H1 Belangrijke woorden

Thema 1 H1 Belangrijke woorden
1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 1 H1 Belangrijke woorden

Slide 1 - Slide

Leerdoel
- Je kunt de betekenis van de woorden in de woordenlijst begrijpen en benoemen

Slide 2 - Slide

Onderwerp
Thema 3 Planten en dieren

Slide 3 - Slide

bemesten
A
diepe langen mest in de grond
B
bemesting voegen meer mineralen toe aan bovenste laag
C
Grond vruchtbaar maken door er dierenpoep of plantenresten op te gooien.

Slide 4 - Quiz

Wat is de betekenis van

De begroeiing
A
Ervoor zorgen dat dieren jongen krijgen.
B
Planten die op een bepaalde plaats groeien.
C
Uit een ander klimaat.
D
Studie van alles wat leeft, zoals planten en dieren.

Slide 5 - Quiz

Wat betekent het woord 'biologie' ?
De biologie is:
A
het schimmelrijk
B
kennis over de mens
C
de studie van het leven; van alles wat leeft (planten en dieren)
D
levend, dood, levenloos

Slide 6 - Quiz

Wat is de betekenis van

De fauna
A
Alle dieren die in een bepaald gebied wonen.
B
Alle planten die in een bepaald gebied groeien.
C
Grond vruchtbaar maken door er dierenpoep of plantenresten op te gooien.
D
Het gebied waarin een dier of een diersoort leeft.

Slide 7 - Quiz

Wat is Flora?
A
Alle dieren op de wereld
B
Planten, bomen e.d. die in een bepaald gebied groeien
C
Leven in een oerwoud
D
Leven in koraalriffen

Slide 8 - Quiz

Wat is de betekenis van

De prooi
A
Een opvangplaats voor dieren.
B
Verbouw van groenten, fruit en bloemen.
C
Uit een ander klimaat.
D
Een dier dat door een roofdier wordt opgegeten.

Slide 9 - Quiz


Tuinbouw is: 
A
het bouwen van je eigen tuin.
B
het telen/verbouwen van groente, fruit, bloemen en planten.

Slide 10 - Quiz

Zuurstof
A
water dat stroomt
B
de lucht en de wolken
C
koolstof
D
gas zonder reuk/geur dat nodig is voor de ademhaling

Slide 11 - Quiz

wat is 'exotisch'?
A
kleurig, veel kleuren
B
lekker zacht
C
zoet eten
D
uit een ander klimaat

Slide 12 - Quiz

Hoe fokken dierentuinen
A
De dieren laten kussen
B
Ervoor zorgen dat dieren jongen krijgen
C
Het mannetje moet vechten voor het vroutje
D
Doormiddel van een spuit jongen wekken

Slide 13 - Quiz

Wat is de betekenis van

Het dierenasiel
A
Een dier dat door een roofdier wordt opgegeten.
B
De toestand waarin dieren zich lichamelijk en geestelijk goed voelen.
C
Een opvangplaats voor dieren.
D
Alle planten die in een bepaald gebied groeien.

Slide 14 - Quiz

Wat bedoelen we met dierenwelzijn?

A
De geestelijke gezondheid van dieren
B
Geestelijke en lichamelijke gezondheid van dieren
C
Lichamelijke gezondheid van dieren
D
Productie van het dier

Slide 15 - Quiz

Wat is de betekenis van

Het ecoduct
A
Brug over de weg voor de oversteek van wilde dieren.
B
Alle dieren die in een bepaald gebied leven.
C
Verbouw van groenten, fruit en bloemen.
D
Planten laten groeien uit zaadjes.

Slide 16 - Quiz

Wat is een leefgebied?
A
Het levende deel van een ecosysteem
B
Het gebied waarin een dier of diersoort leeft
C
Een groep individuën
D
Alle abiotische en biotische factoren bij elkaar.

Slide 17 - Quiz

Wat is een zoogdier?
A
Een dier in de dierentuin
B
Een dier dat levende jongen ter wereld breng en ze opvoedt met moedermelk
C
Een dier wat graag melk drinkt
D
Een jong dier

Slide 18 - Quiz

Wat is de betekenis van

Kweken
A
Ervoor zorgen dat dieren jongen krijgen.
B
Verbouw van groenten, fruit en bloemen.
C
Alle planten die in een bepaald gebied groeien.
D
Planten laten groeien uit zaadjes.

Slide 19 - Quiz

Wat is de betekenis van
oogsten?
A
melk van zoogdieren nemen
B
Landbouwproducten van het land halen om op te eten of te verwerken.
C
lang en met bewondering naar iets kijken.
D
producten van vlees

Slide 20 - Quiz

Wat is de betekenis van

Plantaardig
A
Alle planten die in een bepaald gebied groeien.
B
Planten laten groeien uit zaadjes.
C
Van planten gemaakt of afkomstig van planten.
D
Landbouwproducten van het land halen om op te eten of te verwerken.

Slide 21 - Quiz

Wat is verwaarlozen?
A
Planten laten groeien
B
Geen aandacht of zorg ergens aan besteden
C
Weinig voorkomen
D
Opvangplaats

Slide 22 - Quiz

zeldzaam
A
makkelijk te vinden
B
iets wat veel voorkomt
C
er zijn er heel veel van
D
wat weinig voorkomt of waar maar weinig van zijn

Slide 23 - Quiz

Maken
Maak de opdrachten 1 t/m 5 
blz. 204-210

Slide 24 - Slide