10. La ropa y los verbos

¡Buenos días!
Selección de España en la Eurocopa
Lesdoel: Ik kan een persoon beschrijven.
1 / 40
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

¡Buenos días!
Selección de España en la Eurocopa
Lesdoel: Ik kan een persoon beschrijven.

Slide 1 - Slide

Hoy en la clase
  • Los verbos

  • Describir personas

  • Repaso

  • Los verbos regulares

  • Los deberes
equipación oficial
local                                           visitante

Slide 2 - Slide

Controlar 
los deberes

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Juntos (samen):                  Clara _________ (comprar) una falda roja. 

1.  Mi amiga y yo ______________ (estudiar) mucho.
 
2. Ellas ____________ (correr) un maratón. 

3. Juan y tú _____________ (vivir) en una casa muy bonita. 

4. Yo ______________ (nadar) en una piscina muy grande. 

5. Mis padres ________________ (comer) paella valenciana. 

Conjuga verbos -AR, -ER, -IR
Sevilla

Slide 5 - Slide

¡IMPORTANTE!

Naam                          > él, ella, usted                             (of 1 familielid)
Naam + yo                 > nosotros
Naam + tú                  > vosotros
Naam + Naam          > ellos                                             (of meerdere familieleden) 
1 ding (het)                > él, ella, usted
meerdere dingen   > ellos, ellas, ustedes





Slide 6 - Slide

La ropa y los colores
Meervoudsvormen maken:
  • eindigt een woord op een klinker (a/e/o/u/i)? +S                > rojos, amarillos, negros
  • eindigt een woord op een medeklinker? +ES                        > marrones, azules, grises

Het bijvoeglijk naamwoord is in geslacht en getal altijd gelijk aan het zelfstandig naamwoord. 
  • De rode jurk   >    El vestido rojo           Het zelfstandig naamwoord jurk = mannelijk enkelvoud
  • De rode rok    >    La falda roja               Het zelfstandig naamwoord rok = vrouwelijk enkelvoud
  • De rode bril    >    Las gafas rojas          Het zelfstandig naamwoord bril = vrouwelijk meervoud. 

Let op woorden zoals: bril, spijkerbroek, schoenen gebruiken we vrijwel altijd in het meervoud. 
(je hebt twee brilglazen, twee broekspijpen, twee schoenen...)
geslacht wil zeggen of een woord mannelijk of vrouwelijk is. 
Een woord is mannelijk als het eindigt op o.
Een woord is vrouwelijk als het eindigt op a, ción, sión, dad, tad.
getal wil zeggen of een woord enkelvoud of meervoud is. 

Slide 7 - Slide

Los colores / de kleuren
blanco/a = wit
azul = blauw
rojo/a = rood
verde = groen
marrón = bruin
negro/a = zwart
amarillo/a  = geel
naranja = oranje
rosa = roze
violeta = paars
gris = grijs
Let op: de kleuren komen achter de kledingstukken.
Ze passen zich ook aan mannelijk/vrouwelijk of enkelvoud/meervoud. 

La falda blanca
Los vaqueros azules
Los zapatos rojos

Slide 8 - Slide

Beschrijf de personen op de volgende afbeeldingen




Welke werkwoorden heb je nodig?
llevar = dragen
ser = zijn 
tener = hebben

Vergeet de werkwoorden niet te vervoegen

Slide 9 - Slide

A. Laporte 
  • Rood T-shirt
  • baard
  • bruin haar  

Maak hele zinnen.
verdediger Spaanse voetbal elftal

Slide 10 - Slide

Luis Enrique
  • Witte blouse
  • Grijze stropdas
  • Bruine ogen 

Maak hele zinnen. 
bondscoach Spanje

Slide 11 - Slide

Reina Letizia
  • Rode jurk
  • Aardig
  • Bruine hakken

Maak hele zinnen. 
Koningin van Spanje

Slide 12 - Slide

Rey Felipe
  • Blauwe blouse
  • Blauwe spijkerbroek
  • Bruine riem

Maak hele zinnen. 
Koning van Spanje

Slide 13 - Slide

Libro del alumno
página sesenta

Slide 14 - Slide

ejercicio 2:
1. d
2. b
3. a
4. c

ejercicio 3:
a. esa
b. aquel
c. aquellos
d. esta

ejercicio 4:
a. mis          c. nuestros
b. vuestra   d. sus

Slide 15 - Slide

Gans: Het aantal ogen wat je gegooid had mag je nogmaals verder. 
Brug (5): Ga verder naar 12.
Dobbelstenen: Je mag nog een keer gooien.
Put (18): Sla 2 beurten over.
Gans in doornstruik (23): Ga terug naar 20.
Gevangenis (29): sla 2 beurten over.
Dode gans (34): Ga terug naar start.
(39): wie hier als eerst komt heeft gewonnen!

Juego de la oca

Slide 16 - Slide

Los deberes


Veel succes met het leren voor de proefwerkweek!
Op de volgende pagina vind je  extra opdrachten 
om te oefenen met de werkwoorden.

Miércoles, 30 de junio, tercera hora

Slide 17 - Slide

SER
TENER
LLAMARSE

Slide 18 - Slide

 Extra oefeningen - de onregelmatige werkwoorden ser, tener en llamarse.

Dit zijn alle vervoegingen van de onregelmatige werkwoorden
ser, tener en llamarse. Start met de opdrachten op de volgende pagina's. 
soy
es
somos
sois
tengo
tienes
tenemos
tienen
me llamo
te llamas
zijn
hebben
heten 

Slide 19 - Slide

Elije la forma adecuada

• Nicolás tengo / tiene veinte años
• La hermana de Isabel es / son española.
• Yo se llama / me llamo Carolina.
• Nosotros tienen / tenemos una casa grande.
• Vosotros os llamáis / se llaman Julio y Alberto
• Ellos son / sois profesores.
Kies de juiste vorm van het werkwoord.
antwoorden
  • tiene
  • es
  • me llamo
  • tenemos
  • os llamáis
  • son

Slide 20 - Slide

Conjuga los verbos


• Yo (ser) ____________ de Argentina.
• Mis amigos Rubén y Raúl (tener) _____________ dos hermanas.
• Mi madre (llamarse) _______________ Pilar.
• Mi padre (tener) ______________ sesenta años.
• Nosotras (ser) ______________ estudiantes y (llamarse) ___________ Nuria y Helena.
Vervoeg de werkwoorden.
  • Soy
  • Tienen
  • Se llama
  • Tiene
  • Somos – nos llamamos

Slide 21 - Slide

Completa estas frases con ser

• Canadá ____________ un país.
• Mi hermana ___________ joven.
• ¿Usted __________ española?
• Nosotros no ___________ estudiantes.
• Mi piso ____________ pequeño.
• Ellos ___________ electricistas.
• Juan y Sonia __________ de Málaga
Maak de zinnen compleet met het werkwoord 'ser'.
  • Es
  • Es
  • Es
  • Somos
  • Es
  • Son
  • son

Slide 22 - Slide

Completa el texto con el verbo correspondiente

¡Hola amigos! ____________ Estrella y escribo este correo para presentarme.
___________ 20 años. ____________ en Madrid, en un piso compartido con
una amiga que _______________ Clara. Yo ______________ profesora de
inglés y ella ______________ traductora. Clara ________________ español y árabe porque su padre
_______________ egipcio. ______________ buenas amigas. 

También ______________ un hermano que ________________ Carlos. 
Mi hermano ________________ dieciocho años y ______________ estudiante.
Maak de tekst compleet met het juiste werkwoord.
• Me llamo
• Tengo (leeftijd altijd met tener)
• Vivo
• Se llama
• Soy
• Es
• Es
• Es
• Somos
• Tengo
• Tiene
• Es

Slide 23 - Slide

Los verbos regulares
Vervoeg de werkwoorden tussen haakjes op de volgende pagina's.

Slide 24 - Slide

Stappenplan
werkwoorden vervoegen

1. Haal -ar, -er of -ir van het werkwoord af, nu heb je de stam.
2. Wat is het onderwerp van de zin (yo, tú, él ...).
3. Bekijk wat de juiste uitgang is die bij dit onderwerp hoort. (kijk goed bij AR, ER of IR)
4. Plak de uitgang aan de stam.

Voorbeeld: Ella ______ (vivir) en una casa muy grande. 
1. Het is een ir werkwoord, de stam is viv
2. Het onderwerp in de zin is: Ella (zij)
3. Als je kijkt in het schema bij de ir werkwoorden staat er bij ella > e
4. viv + e = vive                        Het juiste antwoord is: Ella vive en una casa muy grande.

Slide 25 - Slide

Nosotros (hablar) español con la profesora.

Slide 26 - Open question

Vosotros (hablar) español muy bien.

Slide 27 - Open question

Yo (leer) muchos libros en español.

Slide 28 - Open question

Luis (correr) en el parque todos los días.

Slide 29 - Open question

Ella (escribir) muchas cartas.

Slide 30 - Open question

Vosotros también (escribir) muchas cartas.

Slide 31 - Open question

La abuela (leer) en voz alta.

Slide 32 - Open question

La señora Pérez (fumar) mucho.

Slide 33 - Open question

¿Dónde (vivir) Enrique y Ricardo?

Slide 34 - Open question

Nosotros (vivir) en la calle Neptuno.

Slide 35 - Open question

Mi hermano (hablar) francés y español.

Slide 36 - Open question

Mis padres (beber) mucho té.

Slide 37 - Open question

Tú (leer) todas las noches.

Slide 38 - Open question

Mi hijo (subir) a la silla.

Slide 39 - Open question

Wil je nog meer oefenen -AR-ER -IR werkwoorden?
1. Verbos -ar oefenen: klik hier
 2. Verbos -er oefenen: klik hier
3. Verbos -ir oefenen: klik hier

Overhoor alle werkwoorden door elkaar via Verbuga: klik hier
Kies bij werkwoorden voor: allemaal en vink alleen regelmatig aan.
Kies bij tijden voor de presente.


Slide 40 - Slide