Paragraaf 4.3

Paragraaf 4.3 (1/2F)
Oppervlakte

Je leert de oppervlakte te berekenen. 
Je leert rekenen met oppervlaktematen. 
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Paragraaf 4.3 (1/2F)
Oppervlakte

Je leert de oppervlakte te berekenen. 
Je leert rekenen met oppervlaktematen. 

Slide 1 - Slide

Uitleg
Oppervlakte
De oppervlakte druk je uit in vierkante meter --> m2


Slide 2 - Slide

Voorbeeld

Slide 3 - Slide

Voorbeeld

Slide 4 - Slide

Wat is de oppervlakte van dit figuur?
A
8 vierkante centimeters
B
9 vierkante centimeters
C
10 vierkante centimeters
D
11 vierkante centimeters

Slide 5 - Quiz

Wat is de oppervlakte van deze tuin?
A
120 vierkante centimeter
B
90 vierkante centimeter
C
110 vierkante centimeter
D
108 vierkante centimeter

Slide 6 - Quiz

Uitleg
Oppervlaktematen omrekenen 
Bij het omrekenen kun je het volgende schema gebruiken. 

Slide 7 - Slide

1 km2 = 1000000 m2 
1 km2 = 100 hm2 
1 hm2 = 1 ha 
100 dm2 = 1 m2 
10000 cm2 = 1 m2 
100 mm2 = 1 cm2

Slide 8 - Slide

Voorbeeld

Slide 9 - Slide

Opdracht
Beantwoord de opdracht in de volgende open vraag!
In een zaal wordt langs de wanden vlaggetjes opgehangen. Op de afbeelding is dit met een oranje stippenlijn aangegeven. 
  1. Hoeveel meter vlaggetjes wordt er in totaal opgehangen?
  2. Wat is de totale oppervlakte van de zaal?
  3. Wat is de oppervlakte van het  podium?
  4. Wat is de oppervlakte van de vloer waar mensen op kunnen staan?

Slide 10 - Slide

Beantwoord de vorige 4 vragen hier!

Slide 11 - Open question

GA AAN DE SLAG MET PARAGRAAF 4.3!

Slide 12 - Slide

Paragraaf 4.3 (2F)
Lengte en omtrek

Je leert rekenen met lengtematen. 
Je leert de omtrek berekenen. 

Slide 13 - Slide

Uitleg
Lengte
Bij het meten van breedte, dikte, diepte, hoogte en afstand bepaal je de lengte. 
De eenheid van lengte is de meter (m) 

De omtrek van een figuur is de lengte die je om een figuur heen trekt. 

Slide 14 - Slide

Voorbeeld

Slide 15 - Slide

Uitleg 
Lengtematen omrekenen
Bij het omrekenen kun je dit schema gebruiken: 

1 km = 1000 m 
1 hm = 100 m 
10 dm = 1 m 
100 cm = 1 m 
1000 mm = 1m 

Slide 16 - Slide

Voorbeeld

Slide 17 - Slide

Opdracht
Zet je antwoorden zo meteen in de open vraag!

Geef je antwoord in twee decimalen.
Een mini-traitlon is een verkorte triatlon. Hiernaast zie je de afstanden. 
1. Wat is de totale afstand die wordt afgelegd tijdens de mini-triatlon in km?
2. Wat is de totale afstand van de gehele traitlon in km?

Slide 18 - Slide

Vul hier de antwoorden in van de vorige opdracht!

Slide 19 - Open question

Opdracht
Zet je antwoorden zo meteen in de open vraag!

Rond je antwoorden af op een heel getal. 
De houten kabelhaspel heeft een diameter van 250 cm. 
1. Wat is de omtrek van de haspel in m?

De buitenkanten van de haspel, waarbinnen de oranje slang blijft zitten, heeft een diameter van 3,10 m. 
2. Wat is de omtrek van de buitenkant van de haspel in dm?

Slide 20 - Slide

Vul hier de antwoorden in van de vorige opdracht!

Slide 21 - Open question

GA AAN DE SLAG MET PARAGRAAF 4.3!

Slide 22 - Slide