Maandag 31 mei klas 2F

Maandag 31 mei 2021
09.00 - 09.30 uur Inloop 
Mijn weekend in een omschrijving
12.30 - 13.00 uur Pauze
09.30 - 10.15 uur Woordenschat
Woorden thema Toekomst
13.00 - 15.00 uur Drama
10.15 - 10.30 uur Pauze
10.30 - 11.00 uur Disk taak 1 Welk beroep 
past bij mij?
11.00 - 11.45 uur Rekenen
11.45 - 12.30 uur Jeugdjournaal
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Maandag 31 mei 2021
09.00 - 09.30 uur Inloop 
Mijn weekend in een omschrijving
12.30 - 13.00 uur Pauze
09.30 - 10.15 uur Woordenschat
Woorden thema Toekomst
13.00 - 15.00 uur Drama
10.15 - 10.30 uur Pauze
10.30 - 11.00 uur Disk taak 1 Welk beroep 
past bij mij?
11.00 - 11.45 uur Rekenen
11.45 - 12.30 uur Jeugdjournaal

Slide 1 - Slide

Mijn weekend in een omschrijving
Schrijf maximaal 3 zinnen over iets wat je in het weekend hebt gedaan.
Maar let op: je mag de belangrijkste woorden niet opschrijven! Je moet een soort beschrijving maken en de andere leerlingen moeten raden wat je precies hebt gedaan.

Voorbeeld: 
Wat heb je gedaan? Je hebt een ijsje gegeten bij de McDonalds.

Wat schrijf je op? Ik heb iets gegeten wat koud is bij een restaurant wat je herkent aan 1 grote, gele letter.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Voorbeeld:
Wat heb je gedaan? Ik heb een voetbalwedstrijd gespeeld en mijn team heeft gewonnen.

Wat schrijf je op? Ik heb meegedaan aan een sportwedstrijd en mijn tegenstander moest huilen toen de wedstrijd klaar was.

Slide 2 - Slide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Toekomst.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 3 - Slide

de carrière
  • de verschillende banen die je in je leven hebt;
  • het heeft dus te maken met al het werk wat je hebt gedaan;
  • Zin: Ik heb een lange carrière in het onderwijs. Ik heb op veel verschillende scholen gewerkt als docent.

Slide 4 - Slide

aanzienlijk
  • groot;
  • erg;
  • belangrijk;
  • Zin: Je hebt een aanzienlijk deel van de vragen goed gemaakt!

Slide 5 - Slide

aarzelen
  • wachten voordat je iets doet, meestal omdat je niet durft of niet kunt kiezen;
  • werkwoord: ik aarzel, hij aarzelden, wij hebben geaarzeld;
  • synoniem: twijfelen;
  • tegenstelling: zeker weten;
  • zin: Ik aarzel tussen 2 antwoorden. Welke is goed?

Slide 6 - Slide

bereikbaar
  • als iemand contact met je kan zoeken;
  • als iets haalbaar is, je kan het bereiken (bijvoorbeeld je doel);
  • Zin: Wanneer ben je bereikbaar? Ik heb een belangrijke vraag voor je.
  • Zin: Is de opleiding die je hebt gekozen wel bereikbaar voor jou?

Slide 7 - Slide

braaf
  • als iemand zich netjes/goed aan de regels houdt;
  • als iemand zich gedraagt zoals hij zich moet gedragen;
  • we zeggen het ook wel eens tegen een dier, bijvoorbeeld ene hond: Die hond is echt heel braaf! (betekent: die hond luistert goed.
  • Zin: Dat jongetje is echt braaf. Hij luistert altijd naar wat de docent zegt!

Slide 8 - Slide

In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
aarzelen
A
Morgen heb ik een belangrijke toets. Gelukkig heb ik goed geleerd en weet ik zeker dat ik een goed resultaat ga halen.
B
Morgen heb ik een belangrijke toets. Ik heb niet goed geleerd. Ik haal waarschijnlijk geen goed resultaat.
C
Morgen heb ik een belangrijke toets. Ik heb een beetje geleerd. Misschien haal ik wel een goed resultaat.

Slide 9 - Quiz

Waar zie je een brave hond?
A
B
C
D

Slide 10 - Quiz

Wat betekent:
Ik ben altijd bereikbaar, 24 uur per dag.
A
Als je belt, neem ik overdag de telefoon op.
B
Als je belt, neem ik soms de telefoon op.
C
Als je belt, neem ik de telefoon op als ik niet aan het werk ben.
D
Als je belt, neem ik altijd de telefoon op.

Slide 11 - Quiz

Waar zou jij later carrière in willen maken?

Slide 12 - Open question

Ik geef een aanzienlijk deel van mijn geld uit aan:

Slide 13 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 14 - Slide

Je moet niet zo.......... Je weet het antwoord echt wel!

Slide 15 - Open question

De leerlingen uit deze klas zijn vaak..... Ze luisteren meestal goed naar de docent.

Slide 16 - Open question

Ik kan hem altijd bellen. Hij is elke dag............

Slide 17 - Open question

Een .............. deel van de dag zijn wij op school.

Slide 18 - Open question

Deze vrouw heeft een goede kans op een .......... in de mode. Zij kan heel goed nieuwe kleding bedenken en ontwerpen.

Slide 19 - Open question

Zinnen maken

We draaien het rad. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

De woorden: aanzienlijk, braaf, bereikbaar, aarzelen, carrière 

Slide 20 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
15:00

Slide 21 - Slide

Spreken
(Disk taak 1)
  • Wat zijn je taken in elk beroep? Wat moet je doen? Wat moet je goed kunnen voor elk beroep? (werkblad invullen en bespreken)
  • Welk beroep past bij mij?
  • Doe deze oefening met z’n vieren. Bekijk het werkblad. Bedenk in tweetallen welke beroepen het beste passen bij de twee andere leerlingen. Waarom denken jullie dat? Bespreek dit met z’n vieren. (kan ook in tweetallen)

Slide 22 - Slide

Rekenen
Je werkt in je werkboek.
In het werkboek staat soms een opdracht of een uitlegfilm die je moet maken/bekijken op je laptop.


Slide 23 - Slide

Jeugdjournaal
We kijken het Jeugdjournaal. Maak drie vragen over het Jeugdjournaal. Stel deze vragen aan een klasgenoot. Weet je klasgenoot het antwoord?

Slide 24 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 25 - Slide

Drama

Slide 26 - Slide