H3.3_Geld lenen kost geld!

H3: De bank en jouw geld

Als je binnenkomt:
  • Ga je zitten
  • Je bent stil
  • Je pakt je boek(en) en pen
  • Tas op de grond
  • Je bent klaar voor de les:)

timer
2:00
1 / 38
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3: De bank en jouw geld

Als je binnenkomt:
  • Ga je zitten
  • Je bent stil
  • Je pakt je boek(en) en pen
  • Tas op de grond
  • Je bent klaar voor de les:)

timer
2:00

Slide 1 - Slide

H3.3: Geld lenen kost geld!

Programma:
  • Huiswerk bespreken
  • Doorlezen paragraaf 3.3
  • Lesdoelen par. 3.3
  • Uitleg en instructie
  • Huiswerk volgende les
  • Volgende les: Herhaling/reflectie en bespreken huiswerk

Slide 2 - Slide

Huiswerk bespreken

Plusopdrachten: 5 t/m 8 (blz 90) Rekenopdrachten: 4 t/m 6 (blz 92)


Slide 3 - Slide

Lesdoelen

Na deze les weet je ....
  • Welke redenen je kunt hebben om geld te lenen
  • Hoe je de kosten van een lening berekent
  • Welke soorten leningen er bestaan
  • Waarom koop op afbetaling ook een lening is.

Slide 4 - Slide

Uitleg en instructie...

Slide 5 - Slide

Leenmotieven (redenen om te lenen)

Slide 6 - Slide

Opdrachten par. 3.3

Maken opdrachten 1 t/m 3.

Slide 7 - Slide

Geld lenen bij de bank
Geleende geld = krediet / kredietsom.
Als je geld leent moet je dat terug betalen:
  • De lening betaal je terug met een vast bedrag per maand. Dit heet termijnbedrag  (of maandtermijn).
Dit termijnbedrag (maandtermijn) bestaat uit twee delen:
  • Terugbetalen van het geleende geld (aflossen)
  • Rente (vergoeding aan de bank omdat je hun geld mag gebruiken)

Slide 8 - Slide

Kredietkosten
Krediet = geleend bedrag

Kredietkosten = wat je meer moet betalen dan geleende bedrag!

Slide 9 - Slide

Kredietkosten
 =  termijnbedrag x aantal termijnen - geleende bedrag

Voorbeeld: 
lening is 5000,=. Termijnbedrag is 500,= en dat over 12 maanden.
Kosten zijn: 500 x 12 (= 6000,=) - 5000 = 1000,=

Slide 10 - Slide

Opdrachten par. 3.3

Maken opdrachten 4 t/m 6.

Bespreken!

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Welke leningen zijn er?
Consumptief krediet (voor consumptiegoed):
- persoonlijke lening: vast termijnbedrag, vaste rente, vast aantal termijnen
- doorlopend krediet: lenen tot maximaal bedrag. Betaalt terug in maandtermijnen
- salariskrediet (lopende rekening): op rekening mag je rood staan tot max. bedrag.

Slide 13 - Slide

Hypothecaire lening in een plaatje
Hypothecaire 
lening

Slide 14 - Slide

Hypothecaire lening
Een hypothecaire lening is een langlopende lening met een onroerend goed als onderpand.

Als de je rente en aflossing niet meer kunt betalen, mag de bank het huis verkopen om het geld terug te krijgen.

Slide 15 - Slide

Kopen op afbetaling
Is gespreid betalen. 
Je koopt een laptop/mobiel/scooter en betaalt niet ineens maar gespreid over bijv. 24 maanden. 
Je betaalt dan elke maand aflossing + rente! 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Zijn er vragen

Slide 18 - Slide

Maken opdrachten 
Je hebt 15 minuten de tijd voor het maken van 
opgave 1 t/m 7 van paragraaf 1.1 

Klaar? 
Maak van de plusopdrachten  1+2+3

timer
15:00

Slide 19 - Slide

Bespreken opgave 1 t/m 7

Slide 20 - Slide

Huiswerk volgende les
H3.3: 
 Maken opdrachten 4 tot en met 12

Slide 21 - Slide

Huiswerk bespreken
H3.3:  Opdrachten 4 tot en met 12

Slide 22 - Slide

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Welke redenen je kunt hebben om geld te lenen
  • Hoe je de kosten van een lening berekent
  • Welke soorten leningen er bestaan
  • Waarom koop op afbetaling ook een lening is.

Slide 23 - Slide

Geld lenen kost geld, waarom?
A
Omdat je rente en aflossing moet betalen
B
Omdat je alles terug moet betalen
C
Omdat je rente moet betalen
D
Geld lenen kost geen geld.

Slide 24 - Quiz

Hoe bereken je de kredietkosten?
A
(aantal termijnen - termijnbedrag) x lening
B
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
C
(aantal termijnen + termijnbedrag) x lening
D
(aantal termijnen : termijnbedrag) - lening

Slide 25 - Quiz

Je kunt verschillende redenen hebben om te lenen. Dit noem je ...
A
Leenredenen
B
Leenmotivatie
C
Leenmotieven
D
Lening

Slide 26 - Quiz

Wat zijn hier de kredietkosten?
A
€ 1.500
B
€ 2.190
C
€ 690
D
€ 3.690

Slide 27 - Quiz

Wat is: koop op afbetaling?
A
Je aankoop betaal je in termijnen terug
B
Een lening voor de aankoop van consumptiegoederen
C
een lening voor de aankoop van je huis
D
Betalen met een creditcard.

Slide 28 - Quiz

Wat is waar?
A
Als je geld leent ontvang je rente
B
Als je geld leent moet je rente betalen
C
Als je geld spaart betaal je rente
D
Geld lenen kost geen geld

Slide 29 - Quiz

Leenmotieven zijn:
A
opvangen van tijdelijk geldtekort
B
direct iets duurs willen aanschaffen
C
onverwacht geld nodig hebben en niet genoeg op de spaarrekening
D
het kopen van een woning

Slide 30 - Quiz

Wat zijn kredietkosten?
A
Het bedrag dat je hebt geleend
B
rente
C
rente + aflossing
D
alles wat je meer terugbetaalt dan je hebt geleend

Slide 31 - Quiz

De hypotheekrente is altijd lager dan de rente op consumptief krediet.
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quiz

Koop op afbetaling is een vorm van consumptief krediet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quiz

Als je geld leent voor de aankoop van duurzame consumptiegoederen zoals een nieuwe keuken of auto noem je .
A
persoonlijke lening
B
consumptief krediet
C
koop op afbetaling
D
leenmotieven

Slide 34 - Quiz

Wordt 'koop op afbetaling' bij de bank afgesloten?
A
Ja
B
Nee

Slide 35 - Quiz

Wat betekent de waarschuwing:
Let op! Geld lenen kost geld.
A
Dat je de lening terug moet betalen.
B
Dat je ook nog rente krijgt.
C
Dat je behalve het leenbedrag ook rente moet betalen.
D
Dat je minder terug moet betalen dan dat je geleend hebt.

Slide 36 - Quiz

Wat is géén consumptief krediet?
A
koop op afbetaling
B
hypotheek
C
salariskrediet
D
persoonlijke lening

Slide 37 - Quiz

Huiswerk volgende les
Plusopdrachten: 9 t/m 12 (blz 91) Rekenopdrachten: 7 t/m 11 (blz 92 en 93)

Slide 38 - Slide