e6-Formuleren-Verwijswoorden-H.4-havo1

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je de regels voor verwijswoorden en kun je verwijswoorden correct gebruiken. 


1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je de regels voor verwijswoorden en kun je verwijswoorden correct gebruiken. 


Slide 1 - Slide

Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt. Om te voorkomen dat je in een tekst een zelfstandig naamwoord steeds herhaalt, gebruik je verwijswoorden. 





Slide 2 - Slide

Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijswoord terugwijst.



 Het woordgeslacht van een zelfstandig naamwoord is mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o).

 

Slide 3 - Slide

Mannelijke en vrouwelijke woorden hebben het lidwoord de

onzijdige woorden hebben het lidwoord het



Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online)woordenboek.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Slide 6 - Link

Slide 7 - Slide

Voorbeelden:
– De bibliotheek (v) heeft al haar (→ bibliotheek) leden een brief gestuurd.
– Omdat dit gebouw (o) oud is, wordt het (→ gebouw) gerestaureerd.
-----------------------------------------------------------------------
Johan komt morgen wat later. Hij moet eerst naar gitaarles. Ik ben mijn horloge kwijt. Hebben jullie het ergens gezien? 
Hij verwijst naar Johan. Het verwijst naar horloge.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 10 - Slide

Gebruik voor het maken van de opdrachten de theorie 
op blz.128

Maken:
H. 4 Formuleren
blz. 128-129
startopdr. +
opdr. 1 t/m 4

Slide 11 - Slide

H1A-2021

Slide 12 - Slide

                                       H1B-2021

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Zo gebruik je verwijswoorden

Naar zelfstandige naamwoorden:   kun je verwijzen met:

 

  1.  in het enkelvoud, mannelijk 

hij,

hem,

zijn,

deze

 die  

Slide 17 - Slide

  • in het enkelvoud, vrouwelijk
  •                        
  • zij (ze),
  • haar, deze en die
  •  
  •   
  • Slide 18 - Slide

    onzijdig  het, dit en dat 





  •  
  • het meervoud  zij, ze, hen, deze en die
  • Slide 19 - Slide

    Voorbeelden:


    – Zodra ik deze dans (m) zag, wilde ik hem (dans) meteen leren.


    – De regering (v) wilde haar (regering) bezuinigingsmaatregelen niet terugdraaien.


    – Het programma (o) heeft zijn (programma) aantrekkelijkheid verloren, zodat


    het programma) binnenkort van de buis verdwijnt.

    Slide 20 - Slide

    in het enkelvoud, vrouwelijk verwijs je met?
    zij (ze), haar, deze en die

    Slide 21 - Slide

    in het enkelvoud, mannelijk verwijs je met?
    hij, hem, deze en die

    Slide 22 - Slide

    in het enkelvoud, onzijdig verwijs je met?
    het, dit en dat

    Slide 23 - Slide

    in het meervoud verwijs je met?
    zij, ze, hen, deze en die

    Slide 24 - Slide

    Zo gebruik je verwijswoorden




    Naar zelfstandige naamwoorden


    verwijs je met: en:


    in het enkelvoud, mannelijk hij, hem, zijn deze, die


    in het enkelvoud, vrouwelijk zij, ze, haar deze, die


    in het enkelvoud, onzijdig het, zijn dit, dat


    in het meervoud zij, ze, hen, hun deze, die

    Slide 25 - Slide

    Weet je niet of een woord mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o) is?


    Zoek het woordgeslacht dan op in een woordenboek of in de Woordenlijst


    Nederlandse Taal (http://woordenlijst.org).

    Let op: als in de woordenlijst achter

    een woord alleen de staat, mogen mannelijk en vrouwelijk allebei.


    29


    © Noordhoff Uitgevers bv

    Slide 26 - Slide

    Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


    Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

    Slide 27 - Slide

    Nu zelfstandig aan de slag

    Wat nu?

     Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 161

    Maken opdr. 1 t/m 6

    blz. 161-162










    Slide 28 - Slide

    Aan de slag

    Slide 29 - Slide

    Opdracht: in 2 tallen=
     Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

    Opdracht: in 2 tallen=
     Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd

    Wat moet je onthouden, is belangrijk?
     
    Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

    Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?



    Slide 30 - Slide

    Tekst

    Slide 31 - Slide

    Het meisje die

    Slide 32 - Slide

    Vandaag
    - Je kent de verwijswoorden en je kunt deze op de juiste manier gebruiken.

    Slide 33 - Slide

    Woordgeslacht
    • de-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk, het-woorden zijn onzijdig.
    • Als je verwijst naar een de-woord gebruik je deze of die.
    • Als je verwijst naar een het-woord gebruik je dit of dat.
    • Deze en dit gebruik je voor dichtbij en  die en dat gebruik je voor verder weg.

    Slide 34 - Slide

    Vul het juiste verwijswoord in: Op de markt kocht Loes een heerlijk ijsje, ....... ze al slenterend opat
    A
    dat
    B
    deze
    C
    die
    D
    dit

    Slide 35 - Quiz

    Vul het juiste verwijswoord in: Het meisje ...... daar staat heeft verkering met Tim.
    A
    dat
    B
    deze
    C
    die
    D
    dit

    Slide 36 - Quiz

    Verwijswoorden
    • Verwijswoorden gebruik je om woordvariatie aan te brengen in een tekst.
    • Naast deze, die, dit en dat heb je nog andere verwijswoorden. Kijk hiervoor op blz. 122.

    Slide 37 - Slide

    Mannelijk of vrouwelijk?
    Een de-woord is mannelijk of vrouwelijk. Maar hoe weet je nou wat het is?

    Neem een kijkje op deze site

    Zoals je kunt zien bepaalt het einde van een woord of dat woord mannelijk of vrouwelijk is.

    Slide 38 - Slide

    Kies het juiste verwijswoord: Omdat de universiteit minder geld krijgt, neemt hij/ze minder studenten aan.
    A
    hij
    B
    ze

    Slide 39 - Quiz