Ch.2, gramm H ( ww op -er) 2 havo 2324

lundi 4 décembre
Planning du jour
Excercice 27 a et 27 c
Au travail
Dans ma chambre il y a ...
Les verbes en -er
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

lundi 4 décembre
Planning du jour
Excercice 27 a et 27 c
Au travail
Dans ma chambre il y a ...
Les verbes en -er

Slide 1 - Slide

Dans ma petite chambre il y a ......
Les rideaux gris
Une peluche bleue
Un lit gris
Un livre jaune
Une grande fenêtre
Un lit double

Slide 2 - Slide

Grammaire: H
Werkwoorden (Nederlands)
  • eten
  • praten
  • luisteren
  • vragen
  • helpen

Slide 3 - Slide

Grammaire: H
Werkwoorden (Frans)
  • manger
  • parler
  • écouter
  • demander
  • aider


Slide 4 - Slide

Grammaire: H
Werkwoorden (Frans)
  • manger
  • parler
  • écouter
  • habiter
  • demander
  • aider


Slide 5 - Slide

Chapitre 2: grammaire H
parler    > hij praat
  • j'/je
  • tu
  • il/elle/on
  • nous
  • vous
  • ils/elles


Slide 6 - Slide

Chapitre 2: grammaire H
parler    > hij praat
  • j'/je parl
  • tu parl
  • il/elle/on parl
  • nous parl
  • vous parl
  • ils/elles parl


Slide 7 - Slide

Chapitre 2: grammaire H
parler    > hij praat
  • j'/je parle
  • tu parles
  • il/elle/on parle
  • nous parlons
  • vous parlez
  • ils/elles parlent


Slide 8 - Slide

Chapitre 2: grammaire H
Stappenplan vervoegen werkwoorden -er (in de présent)
parler  - hij praat
  1.  -er
  2. Zoek het per. vnw (je/tu/il/elle ...).
  3. Vul de stam in = parl
  4. Plak de juiste uitgang erachter.


Slide 9 - Slide

Voorbeelden van Franse werkwoorden
op -er

Slide 10 - Mind map

Arthur (dol op) les frites!
A
adore
B
adores
C
adorent
D
adorons

Slide 11 - Quiz

Moi, je (eet) souvent des pizzas.
A
mange
B
manges
C
mangent
D
mangez

Slide 12 - Quiz

Nous (hekel aan) le fast food.
A
dètestons
B
détestes
C
détestent
D
détestons

Slide 13 - Quiz

(Ik hou van) le français.
A
tu aimes
B
je aime
C
j'aime
D
j'aimes

Slide 14 - Quiz

Anna et Ilse (bereiden voor) le repas.
A
Anna et Ilse prépare
B
Anna et Ilse préparent
C
Anna et Ilse préparez
D
Anna et Ilse préparons

Slide 15 - Quiz

Vertaal:
1. (Jullie eten) les frites.
2. (Wij vinden) le menu ici.

Slide 16 - Open question

De werkwoorden op -er moet je kennen en leren in 2 tijden:

1) de présent (tegenw.tijd)
2) de passé composé (volt. tijd)

Slide 17 - Slide

le Passé Composé (herhaling)
Wat is de passé composé? 
Hoe maak je de passé composé?

Slide 18 - Slide

Passé composé
Pers.vnw
Hulp.ww
Volt.dw
J' (ik)
ai
dansé
Tu (jij)
as
dansé
Il/elle/on (hij/zij/wij)
a
dansé
nous (wij)
avons
dansé
Vous (jullie/u)
avez
dansé
Ils/elles (zij)
ont
dansé
Ik heb gedanst.
Verleden tijd: passé composé 
Passé composé

Slide 19 - Slide

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'Avoir'  hebben
ik heb
jij hebt
hij/zij/men heeft 
wij hebben
jullie hebben/ u heeft
zij hebben

Slide 20 - Drag question

Passé composé (voltooide tijd)
parler
j'ai
manger
tu as
être
il a
avoir
on a
faire
nous avons
parlé
été
eu
mangé
fait

Slide 21 - Drag question

C'est la fin

Slide 22 - Slide

Maintenant au travail
Prenez page: quatre-vingt-quatre
30b lees opnieuw de grammatica door 
30c maken
30d maken
31a maken
31b Lees de grammatica goed door. 
31c maken
31d maken (zin 1,2,3,4 en zin 5 en 6 op page 86)

Ben je klaar? Ga oefenen op www.verbuga.eu met de werkwoorden op -er, in de présent en in de passé composé!!




Slide 23 - Slide