Je krijgt twee schrijfopdrachten en deze werk je uit de op een laptop. Je kunt gebruik maken spellingscontrole maar niet van internet.
Slide 2 - Slide
Opdracht specifieke kenmerken.
In de schrijfopdracht die je krijgt staan specifieke onderdelen die in de opdracht moeten komen te staan.
Slide 3 - Slide
Beschrijf:
Welke vakken je krijgt en wat je in les doet?
Niet: Nederlands, oefeningen.
Slide 4 - Slide
Wel:
Welke vakken krijgen we op school
Op de theoriedagen krijgen we les in de volgende vakken: rekenen, Nederlands, burgerschap en LOB. Bij de les Nederlands krijgen we een korte uitleg en daarna kunnen we zelf aan de slag. In de lessen LOB doen we oefeningen om beter te onderzoeken wat we leuk vinden.
Slide 5 - Slide
Samenhang
Gebruik een korte inleiding. Verwerk dan de onderwerpen die in je schrijfopdracht moeten voorkomen in de kern. Sluit af met een slot.
Gebruik ook verbindingswoorden: omdat, want, maar, verder, zodat.
Slide 6 - Slide
Gebruik alinea's.
Gebruik alinea’s, onderdelen van een tekst die bij elkaar horen.
Deze alinea’s mag je ook je een titel geven.
Laat een witregel open tussen de alinea's.
Slide 7 - Slide
Niet:
Inleiding, kern, slot als alinea als titels gebruiken.
Slide 8 - Slide
Wel
De regels op school
Op het ROC van Twente gelden enkele regels. Bijvoorbeeld dat je een mondkapje draagt in gangen en dat je je handen ontsmet wanneer je binnenkomt.
Na de Entreeopleiding
Als je de Entreeopleiding goed hebt afgerond kun je een inschrijving doen aan een niveau 2 opleiding. Sommige studenten kiezen ervoor om te gaan werken.
Slide 9 - Slide
Afstemming doel.
In het de opdracht staat het doel van de opdracht. Dit kan zijn:
Slide 10 - Slide
Informeren:
Je geeft informatie over een bepaald onderwerp. Bijvoorbeeld informatie over je opleiding. Welke vakken volg je? Wat vind je van de opleiding. Welke regels zijn belangrijk op school?
Slide 11 - Slide
Instrueren:
Je geeft een instructie over hoe iets werkt/gaat. Bijvoorbeeld, je legt uit hoe je van Hengelo Centrum naar het school kunt komen. Of hoe de laptops op school werken.
Veel voorkomende signaalwoorden: Ten eerste, daarna en vervolgens.
Slide 12 - Slide
Overtuigen
De lezer overtuigen van jouw mening. Bijvoorbeeld de lezer overtuigen dat ze Entreeopleiding moeten volgen aan het ROC van Twente. Je benoemt voordelen van de opleiding in je tekst.
Slide 13 - Slide
Afstemming op publiek
Woordgebruik en toon aanpassen aan de lezer (publiek).
Je schrijft woorden op die de lezer begrijpt.
Slide 14 - Slide
Formeel taalgebruik
Bijvoorbeeld: In het geval dat je een brief schrijf aan DUO dan gebruik je u, geachte heer/mevrouw etc. (Formeel taalgebruik).
Slide 15 - Slide
Informeel taalgebruik
Bijvoorbeeld: Als je informatie geeft aan een toekomstige student dan gebruik je en geen u. (Informeel taalgebruik)
Slide 16 - Slide
Woordenschat en woordgebruik
Probeer af te wisselen in je woordgebruik.
Gebruik woorden uit de schrijfopdracht; neem ze letterlijk over. Want deze woorden zijn sowieso goed geschreven.
Let ook op de voorzetsel: Bijvoorbeeld: Mijn fiets en niet me fiets.
Slide 17 - Slide
Spelling, interpunctie en grammatica.
Zorg voor goedlopende zinnen. Liever twee korte zinnen dan 1 hele lange zin.
Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met punt. Niet 3 uitroeptekens of vraagtekens gebruiken ??? !!!.
Slide 18 - Slide
Spelling, interpunctie en grammatica.
Lees na afloop de zinnen in je hoofd nog eens aan jezelf voor, loopt deze zin wel goed? Zo niet, pas de zin aan.
Ontwijk woorden waarvan je niet weet hoe je ze moet schrijven.
Slide 19 - Slide
Leesbaarheid
Titel, tussenkopjes en een slotzin.
Een pakkende titel:
Niet: De Entreeopleiding.
Wel: Wat kun je verwachten aan de Entreeopleiding.
Slide 20 - Slide
Leesbaarheid
Slot:
Niet: Dit wat mijn verhaal.
Wel: De Entreeopleiding is een afwisselende opleiding aan het ROC van Twente.