Je weet nu dat een tekstgedeelte (één of meer alinea's) heeft binnen een tekst een bepaalde functie heeft, die je kunt aanduiden met een
functiewoord. Je kent deze al:
aanbeveling, aanleiding, constatering, probleemstelling, uitwerking en verklaring.
De volgende zes moet je ook kunnen herkennen: afweging, anekdote, definitie, nuancering, tegenwerping, vraagstelling.
Soms kun je zo
'n functie herkennen aan een signaalwoord, zoals 'dus' bij een conclusie of 'zo' bij een voorbeeld. Er zijn nog heel veel meer functiewoorden.
Let op! Soms worden functiewoorden verward met signaalwoorden. Signaalwoorden geven verbanden aan en worden letterlijk in de tekst genoemd; functiewoorden (meestal) niet!