Leerling ABeantwoord de onderstaande vragen over
het werkwoord aller:
1. Wat betekent het werkwoord aller en wat voor type werkwoord is het?
2. Wat betekent ''le futur proche?''
3. Maak een voorbeeldzin (niet uit de bron) met een vorm van aller in de présent.
Laat je leerling B de betekenis ervan raden!
4. Maak een voorbeeldzin (niet uit de bron) met een vorm van aller in de futur proche.
Laat je leerling B de betekenis ervan raden!
5. Vervoeg in de volgende zinnen het werkwoord aller:
a. Lucas _______ au cinéma.
b. Les voisins __________ au cinéma.
Leerling BBeantwoord de onderstaande vragen over
het werkwoord aller:
1. Wat betekent het werkwoord aller en wat voor type werkwoord is het?
2. Wat betekent ''le futur proche?''
3. Maak een voorbeeldzin (niet uit de bron) met een vorm van aller in de présent.
Laat je leerling A de betekenis ervan raden!
4. Maak een voorbeeldzin (niet uit de bron) met een vorm van aller in de futur proche.
Laat je leerling A de betekenis ervan raden!
5. Vervoeg in de volgende zinnen het werkwoord aller:
a. Je _______ au cinéma.
b. Ma mère et moi __________ au cinéma.