Les 'leidinggeven' H5 (omgaan met conflicten)

Welkom
- 'Leidinggeven lunch'
- Komende 2 periodes
- Boek FD FLK 2
- Periode 1 & 2 > theorie + EXAMENS
- Periode 3  > HERKANSING

1 / 42
next
Slide 1: Slide
Facilitair LeidinggevendeMBOStudiejaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Welkom
- 'Leidinggeven lunch'
- Komende 2 periodes
- Boek FD FLK 2
- Periode 1 & 2 > theorie + EXAMENS
- Periode 3  > HERKANSING

Slide 1 - Slide

Les 
Wat gaan we doen?
Periode 1 > Theorie
Periode 2 > Theorie + examens
 



Slide 2 - Slide

Profieldeel P2-K2

P2-K2-W1  : Begeleidt en stuurt lerende medewerkers aan
P2- K2-W2: Plant en verdeelt werkzaamheden
P2-K2-W3 : Voert gesprekken met medewerkers

Slide 3 - Slide

Vorige les..

Slide 4 - Slide

Les 6
Hoofdstuk 5 > Omgaan met conflicten in een team

Slide 5 - Slide

Waar denken jullie aan
bij een conflict?

Slide 6 - Mind map

Slide 7 - Slide

Les 
Meningsverschil:
  • Tegengestelde opvattingen of wensen tussen twee personen
  • Er kan over worden gesproken en/of gediscussieerd a.d.h.v. argumenten.
  • Gaat over inhoud en/of de communicatie.

Conflict:
  • Langdurig hardnekkig meningsverschil.
  • Gevolgen voor samenwerking binnen het team. (niet luisteren, emoties etc.)
  • Oplossing enkel mogelijk wanneer je blijft openstaan en blijft luisteren naar elkaar.

Slide 8 - Slide

Les 
Zelfstandig lezen blz 103 t/m 106

Maken opdracht 5.03 


Slide 9 - Slide

Les 
Oorzaken van conflicten in een team

  • Emoties
  • Machtsverschil
  • Cultuurverschillen
  • Verdeling van middelen
  • Gebrekkige communicatie
  • Meer dan één oorzaak

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Slide

Thomas & Kilmann
Thomas & Kilmann ontwikkelden een veel gebruikt model om conflictstijlen te omschrijven. In hun model beschrijven zij vijf stijlen. 

Iedereen heeft een ‘voorkeursstijl’ waar hij/zij zich het meest in thuis voelt. Doe de test >>

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Les 
  Conflictstijlen:
 1. Forceren/doordrukken/vechten
       op basis van macht
       op basis van recht
    2. Toegeven/aanpassen
    3. Vermijden/ontlopen
    4. Probleem oplossen/samenwerken
    5. Onderhandelen/bemiddelen (mediation)

Slide 15 - Slide

Thomas & Kilmann
  • Doordrukken : de taart is van mij
  • Toegeven/aanpassen: jij mag de taart
  • Vermijden/ontlopen: welke taart?
  • Samenwerken: waarom is die taart belangrijk voor je?
  • Onderhandelen/compromis: allebei een halve taart



Slide 16 - Slide

Op welk onderdeel van conflicthantering scoor jij het hoogst?

Slide 17 - Open question

Conflict is niet altijd negatief!
- Het kan leiden tot een oplossing voor een langslepend probleem. 

- Effectievere samenwerking. 

Slide 18 - Slide

Les 
Nadelen van een conflict:
  • Kunnen verlammend werken
  • Destructief
  • Scheppen een negatieve sfeer

Voordelen van een conflict:
  • Leiden tot verandering en/of vernieuwing
  • Nieuwe denkpaden
  • Creativiteit wordt gestimuleerd
  • Sluimerende zaken opschudden

Slide 19 - Slide

Les 
Conflicthantering
Een conflictsituatie wil je de-escaleren dus:
  • Tel tot tien als je emoties voelt opkomen of stap letterlijk even uit de situatie.
  • Gebruik de ‘ik-boodschap’.
  • Voorkom verdere misverstanden door soms samenvatting te geven en door te vragen (LSD).
  • Vraag aandacht voor jouw gevoelens.
  • Wat is jouw belang? Wat is voor jou acceptabel?
  • Vraag evt. neutrale derde persoon te bemiddelen.
  • Sta open voor opmerkingen van de ander.
  • Zoek punten van overeenstemming

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Drie fases tijdens een conflict
Vechtfase 
Relationele fase 
Emotionele fase 

Slide 22 - Drag question

Soorten conflicten
1. Inhoudelijk conflict; die gaan over de inhoud of organisatie van het werk, verdeling van verantwoordelijkheden en middelen, oplossingen voor nieuwe vragen en problemen in het werk
2. Belangen conflict; belangenconflict is dat je vindt dat er steeds te weinig tijd wordt ingepland om je taken goed uit te kunnen voeren
3. Sociaal- emotioneel conflict; staat het gedrag en de houding binnen persoonlijke relaties centraal. Het gaat hier onder meer om kwesties als zelfbeeld en identiteit

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Ander onderwerp..
In de examenweek instructie/demonstratie geven, maar hoe doe je dat?

Slide 25 - Slide

De instructie 
De instructie 

Slide 26 - Slide

Instructies
Opdrachten en instructies geven

'Bak een ei'  is niet voldoende als je wilt dat het ei in roomboter met de sunny side up moet worden gebakken.

Slide 27 - Slide

Instructie/demonstratie
Waar moet je aan denken als je een instructie geeft?
  • Welke kennis/vaardigheden is/zijn reeds aanwezig bij de medewerker (beginsituatie).
  • Wanneer moet de instructie plaatsvinden (tijdstip).
  • Waar moet de instructie plaats vinden (plaats).
  • Welke materialen heb je nodig bij de instructie.
  • Welke volgorde in handelingen pas je toe bij de instructie.
  • Wat wil ik de persoon leren.
  • Hoe leert de in te werken persoon. 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Oefening instructie geven
1. Stukje tekst voorlezen (word document)
2. Waar gaat het over?
3. Nog een keer voorlezen
4. Uitleg 'kapstok'

Slide 30 - Slide

Welk woord gebruik je in een instructie
A
Waarom
B
Pak . . .
C
Leg ...... neer
D
Wat

Slide 31 - Quiz

Als je een instructie geeft gebruik je lange zinnen met veel woorden.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 32 - Quiz

Wat is het belangrijkste doel van instructie geven?
A
Begrijpen en onthouden van informatie
B
Geven van productinformatie
C
Iets vertellen
D
Uitleg geven

Slide 33 - Quiz

Oefening
Maak groepjes (4/5 studenten)
De eerste naam krijgt een kaartje met een zin erop.
fluister de boodschap naar nummer 2 enz. 

De laatste moet de instructie uitvoeren!

Slide 34 - Slide

Een instructie geven 
De volgorde is belangrijk! 

  • Welke informatie eerst?
  • Welke informatie daarna?
  • Waar eindig je mee?
  • Laat zien wat je doet.
  • Wie is je doelgroep? Pas je taalgebruik daarop aan.

Slide 35 - Slide

Oefening
  • Maak tweetallen. 
  • A en B zitten met de rug naar elkaar en hebben beide een vel papier voor zich. 
  • A maakt een simpele tekening, bv van een huisje. Daarna instrueert hij B zodanig dat op B's vel dezelfde tekening komt te staan. A ziet niet wat B tekent. A mag natuurlijk niet zeggen: "Teken een huisje".

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

Instructie
  • Gebruik eenvoudige zinnen
  • Werk stap voor stap
  • Gebruik doe- en signaalwoorden

Slide 38 - Slide

Stappenplan

Slide 39 - Slide

wat is belangrijk
bij een instructie?

Slide 40 - Mind map

Hoe was deze les?
0100

Slide 41 - Poll

Tijd over?
Zelfstandig of in duo's werken aan voorbereiden examen

Slide 42 - Slide