Arbeiders in de fabrieken
1. Maakten ____(1)__ dagen
2. In fabrieken was de lucht _ (2)____ en was er veel geluid.
3. kregen __(3)____ betaald.
4. Hele hele gezin hoefde NIET/WEL mee te werken in de fabrieken.
5. Als je wordt ontslagen kreeg je WEL/GEEN geld van de fabrieks-eigenaar.