Dictee_5_1_3 (+werkwoorden)

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Ik koop een ijsje voor mijn zusje.

Een dier met
de letter P

Hij geeft de bal aan zijn dochter.

Ik heb voor jullie een boek gekocht.

1e woord

2e woord

3e woord

[BINDEN]

Jij _____________ de eindjes aan elkaar.

1. t.t.
2. v.t.
3. volt. dw.
4. tegenwoordig dw.

[BINDEN]

Jij _____________ de eindjes aan elkaar.

[BESTELLEN]

Toen _____________ mijn grootouders een houten kast.

1. t.t.
2. v.t.
3. volt. dw.
4. tegenwoordig dw.

[BESTELLEN]

Toen _____________ mijn grootouders een houten kast.

[ONTMOETEN]

Mark _____________ toen voor het eerst de nieuwe juf.

1. t.t.
2. v.t.
3. volt. dw.
4. tegenwoordig dw.

[ONTMOETEN]

Mark _____________ toen voor het eerst de nieuwe juf.

[VERBOUWEN]

Kim heeft haar kamer _____________.

1. t.t.
2. v.t.
3. volt. dw.
4. tegenwoordig dw.

[VERBOUWEN]

Kim heeft haar kamer _____________.

Hoe hebben
we gewerkt?

Zijn er nog vragen?