Kapitel 4.1: Konjunktiv

Konjunktiv II
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Konjunktiv II

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Was wäre wenn...


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Link

De Konjunktiv
De Konjunktiv is een bijzondere werkwoordsvorm. Je gebruikt hem om je beleefd uit te drukken, ook kan je hem gebruiken om een wens uit te drukken. Het meest wordt de Konjunktiv gebruikt om aan te geven dat iets mogelijk zou zijn (geweest)

Slide 6 - Slide


Bijvoorbeeld:

1. Wenn ich fliegen könnte, würde ich nach Amerika fliegen. = Als ik zou kunnen vliegen, zou ik naar America vliegen. ( maar ik kan niet vliegen, dus vlieg ik ook niet naar naar America)

2. Wenn ich Millionär wäre, könnte ich mir eine Villa kaufen. = Als ik een miljonair zou zijn/was, zou ik een Vila kunnen kopen. ( maar dat ben ik niet en woon in een rijtjeshuis en dus niet in een vila)


In het Nederlands gebruiken we vaak voor deze vorm het werkwoord zou/zouden of een verleden tijd.

Slide 7 - Slide

Hoe maak je een Konjunktiv ?
In de meeste gevallen kun je een zou- constructie maken met een vorm van werden en een regelmatig werkwoord

Slide 8 - Slide

Voorbeelden:
Ich würde das nicht machen.
Wie würdet ihr diese Aufgabe lösen ?
Wir würden gerne ein Eis kaufen.

Slide 9 - Slide

Vormen van het werkwoord werden :
ich würde
du würdest
er, sie, es würde
wir würden
ihr würdet
sie würden
Sie würden

Slide 10 - Slide

Uitzondering
De werkwoorden: werden, haben, sein
en alle modale werkwoorden (dürfen, können, mögen, müssen, wissen, sollen en wollen) hebben een eigen Konjunktivvorm.

Slide 11 - Slide

Konjunktiv II: Die Hilfsverben

Slide 12 - Slide

Konjunktiv II: Die Modalverben
-> De uitgangen zijn hetzelfde als bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten)

Slide 13 - Slide

Wie bildet man den Konjunktiv II?

Slide 14 - Open question

Wat zijn de uitgangen van de Konjunktiv II ?
A
e, st, t, en, t, en
B
-, st, - , en, - t, en
C
-, st, -, en, et, en
D
e, est, e , en, et, en

Slide 15 - Quiz

Op je proefwerk:


Notiere die richtigen Verbformen. Benutze den Konjunktiv
II (=
zou-vorm)  




1    sein               Es………………………...... besser, wenn du jetzt gehen würdest.

2    können       Ich ……………..………...... dich um acht Uhr abholen.
3    werden       Wir……………….……...... nach Italien fahren.

4    haben         Das…………………….…...... ihr nicht tun sollen!
5    wissen        Meine Eltern ………….……………...... gerne, ob du mit uns essen willst.

Slide 16 - Slide

Konjunktiv II von "es ist"
(ev. Ersatzform wählen)
A
es sei
B
es werde
C
es wäre
D
es würde sein

Slide 17 - Quiz

Konjunktiv II von "ich habe"
(ev. Ersatzform wählen)
A
ich hatte
B
ich hätte
C
ich habte
D
ich würde haben

Slide 18 - Quiz

Konjunktiv II von "wir verhalten"
(ev. Ersatzform wählen)
A
wir verhälten
B
wir verhielten
C
wir verhalteten
D
wir würden verhalten

Slide 19 - Quiz

Vul de juiste Konjunktiv II- vorm in.
______________ ( haben) du vielleicht Morgen Zeit für mich?
A
hatte
B
hattest
C
hast
D
hättest

Slide 20 - Quiz

Vul de juiste Konjunktiv II- vorm in. Er ____________ ( willen) keine Hausaufgaben machen.
A
mochte
B
möchtet
C
möchte
D
mochtet

Slide 21 - Quiz

Als ik genoeg geld zou hebben, zou ik een paard kopen.

Slide 22 - Open question

Zou u me dat alstublieft nog een keer uit kunnen leggen ?

Slide 23 - Open question

We zouden dit jaar graag naar China willen reizen.

Slide 24 - Open question

Wat zouden jullie hebben gedaan ?

Slide 25 - Open question

Ik zou dat niet kopen, als ik jou was!

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link

Und jetzt seid ihr dran!!!! 
Einzeln oder zur zweit.

Sprechen im Konjunktiv
Entscheide dich für Aufgabe 1A oder 1B

Slide 29 - Slide

Aufgabe 1a:   Benutze den Konjunktiv

Wenn Du die Lotterie gewinnen würdest (€ 1.000.0000,-), 
was würdest Du mit dieser Riesensumme machen?
Nenne 4 Beispiele und verwende den Konjunktiv von 'sein, haben, mögen und können'. Jedes Verb darf nur ein mal verwendet werden

Slide 30 - Slide

Aufgabe 1b: Benutze den Konjunktiv

Wenn Du für eine Woche den neuen 'Mark Rutte' bist, was würdest du denn ändern? 
Nenne 4 Beispiele und verwende den Konjunktiv von 'sein, haben, mögen und können'. Jedes Verb darf nur ein mal verwendet werden

Slide 31 - Slide

Geef van de onderstaande werkwoorden de Konjunktiv II - vorm.


1. dürfen -    ich           ........................

2. müssen - du            ........................

3. haben    - ihr            ........................

4. sein        - er/sie/es ........................


timer
1:00

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide