This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Konjunktiv II
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Was wäre wenn...
Slide 3 - Slide
https:
Slide 4 - Link
https:
Slide 5 - Link
De Konjunktiv
De Konjunktiv is een bijzondere werkwoordsvorm. Je gebruikt hem om je beleefd uit te drukken, ook kan je hem gebruiken om een wens uit te drukken. Het meest wordt de Konjunktiv gebruikt om aan te geven dat iets mogelijk zou zijn (geweest)
Slide 6 - Slide
Bijvoorbeeld:
1. Wenn ich fliegen könnte, würde ich nach Amerika fliegen. = Als ik zou kunnen vliegen, zou ik naar America vliegen. ( maar ik kan niet vliegen, dus vlieg ik ook niet naar naar America)
2. Wenn ich Millionär wäre, könnte ich mir eine Villa kaufen. = Als ik een miljonair zou zijn/was, zou ik een Vila kunnen kopen. ( maar dat ben ik niet en woon in een rijtjeshuis en dus niet in een vila)
In het Nederlands gebruiken we vaak voor deze vorm het werkwoord zou/zouden of een verleden tijd.
Slide 7 - Slide
Hoe maak je een Konjunktiv ?
In de meeste gevallen kun je een zou- constructie maken met een vorm van werden en een regelmatig werkwoord
Slide 8 - Slide
Voorbeelden:
Ich würde das nicht machen.
Wie würdet ihr diese Aufgabe lösen ?
Wir würden gerne ein Eis kaufen.
Slide 9 - Slide
Vormen van het werkwoord werden :
ich würde
du würdest
er, sie, es würde
wir würden
ihr würdet
sie würden
Sie würden
Slide 10 - Slide
Uitzondering
De werkwoorden: werden, haben, sein
en alle modale werkwoorden (dürfen, können, mögen, müssen, wissen, sollen en wollen) hebben een eigen Konjunktivvorm.
Slide 11 - Slide
Konjunktiv II: Die Hilfsverben
Slide 12 - Slide
Konjunktiv II: Die Modalverben
-> De uitgangen zijn hetzelfde als bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten)
Slide 13 - Slide
Wie bildet man den Konjunktiv II?
Slide 14 - Open question
Wat zijn de uitgangen van de Konjunktiv II ?
A
e, st, t, en, t, en
B
-, st, - , en, - t, en
C
-, st, -, en, et, en
D
e, est, e , en, et, en
Slide 15 - Quiz
Op je proefwerk:
Notiere die richtigen Verbformen. Benutze den Konjunktiv II (= zou-vorm)
1seinEs………………………...... besser, wenn du jetzt gehen würdest.
2könnenIch ……………..………...... dich um acht Uhr abholen. 3werdenWir……………….……...... nach Italien fahren.
4habenDas…………………….…...... ihr nicht tun sollen! 5wissenMeine Eltern ………….……………...... gerne, ob du mit uns essen willst.
Slide 16 - Slide
Konjunktiv II von "es ist" (ev. Ersatzform wählen)
A
es sei
B
es werde
C
es wäre
D
es würde sein
Slide 17 - Quiz
Konjunktiv II von "ich habe" (ev. Ersatzform wählen)
A
ich hatte
B
ich hätte
C
ich habte
D
ich würde haben
Slide 18 - Quiz
Konjunktiv II von "wir verhalten" (ev. Ersatzform wählen)
A
wir verhälten
B
wir verhielten
C
wir verhalteten
D
wir würden verhalten
Slide 19 - Quiz
Vul de juiste Konjunktiv II- vorm in. ______________ ( haben) du vielleicht Morgen Zeit für mich?
A
hatte
B
hattest
C
hast
D
hättest
Slide 20 - Quiz
Vul de juiste Konjunktiv II- vorm in. Er ____________ ( willen) keine Hausaufgaben machen.
A
mochte
B
möchtet
C
möchte
D
mochtet
Slide 21 - Quiz
Als ik genoeg geld zou hebben, zou ik een paard kopen.
Slide 22 - Open question
Zou u me dat alstublieft nog een keer uit kunnen leggen ?
Slide 23 - Open question
We zouden dit jaar graag naar China willen reizen.
Slide 24 - Open question
Wat zouden jullie hebben gedaan ?
Slide 25 - Open question
Ik zou dat niet kopen, als ik jou was!
Slide 26 - Open question
https:
Slide 27 - Link
https:
Slide 28 - Link
Und jetzt seid ihr dran!!!!
Einzeln oder zur zweit.
Sprechen im Konjunktiv
Entscheide dich für Aufgabe 1A oder 1B
Slide 29 - Slide
Aufgabe 1a: Benutze den Konjunktiv
Wenn Du die Lotterie gewinnen würdest (€ 1.000.0000,-),
was würdest Du mit dieser Riesensumme machen?
Nenne 4 Beispiele und verwende den Konjunktiv von 'sein, haben, mögen und können'. Jedes Verb darf nur ein mal verwendet werden
Slide 30 - Slide
Aufgabe 1b: Benutze den Konjunktiv
Wenn Du für eine Woche den neuen 'Mark Rutte' bist, was würdest du denn ändern?
Nenne 4 Beispiele und verwende den Konjunktiv von 'sein, haben, mögen und können'. Jedes Verb darf nur ein mal verwendet werden
Slide 31 - Slide
Geef van de onderstaande werkwoorden de Konjunktiv II - vorm.