1MH3 23 september 2022 Meervouden 2/2

Planning
Lezen - 5 minuten
Huiswerkspelletje  10 minuten
Trappen van vergelijking  - 10 minuten
Huiswerk maken - 10 minuten
Afsluiting - 5 minuten
timer
5:00
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning
Lezen - 5 minuten
Huiswerkspelletje  10 minuten
Trappen van vergelijking  - 10 minuten
Huiswerk maken - 10 minuten
Afsluiting - 5 minuten
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Meervoud van
** *marshmellow ***
A
marshmellows
B
marshmelows
C
marshmellow's
D
marshmellws'

Slide 2 - Quiz

Meervoud van
*** cadeau ***
A
cadeaus
B
cadeaux
C
cadeau's
D
cadeaus'

Slide 3 - Quiz

Meervoud van
*** epidemie ***
A
epidemieën
B
epidemies
C
epidemieeën
D
epiedemies

Slide 4 - Quiz

Wat leer je ?

  • Regels voor het schrijven van het meervoud van zelfstandige naamwoorden.
  • Bijvoeglijke naamwoorden met de juiste vorm en de trappen van vergelijking.
  • Je krijgt dit op de SO Taalverzorging op 26 september

Slide 5 - Slide

Meervoudsvormen
In hoofdstuk 12 leerde je drie verschillende vormen van het meervoud, namelijk:
  1. meervoud op -en, -n en -'n
  2. meervoud op -s en -'s
  3. bijzonder meervoud

Slide 6 - Slide

Bijzondere meervoudsvormen
1. beide vormen -en én -s goed : aardappelen/aardappels
2. woorden op -ie : melodieën, oliën (maar actie - acties)
3. woorden op -ee : ideeën
4. klinkerverandering : stad - steden
5. meervoud eindigt op -eren : ei - eieren
6. onregelmatige vorm : vlo - vlooien

Slide 7 - Slide

Leenwoorden 
Naast de bovengenoemde zes meervoudsvormen hebben we ook nog leenwoorden, namelijk uit het Italiaans en uit het Latijn.

 Deze hebben vaak twee meervoudsvormen, de oorspronkelijke en  de vernederlandste vorm :  saldo   : saldi / saldo's
                                                                 datum : data / datums
                                                                 basis   : bases / basissen

Slide 8 - Slide

Nieuw onderwerp
Spelling van bijvoegelijk naamwoord

Laten we beginnen!

Slide 9 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Als het bijvoeglijk naamwoord  achter het zelfstandig naamwoord staat, gebruik je de onverbogen vorm, dus zonder 
-e : mijn nieuwe jasje is rood. Maar : het rode jasje !
Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden schrijf je mét -en of juist niet als ze uit het Engels komen: een zilveren bruiloft, een nylon jasje.

Slide 10 - Slide

Voltooid deelwoord als
 bijvoeglijk naamwoord
Het voltooid deelwoord, gebruikt als bijvoeglijk naamwoord, schrijf je zo kort mogelijk. Dat moet natuurlijk wel kunnen, want wanneer het nodig is voor een goede uitspraak verdubbel je de klinker wél, zoals : de beschutte tuin. Maar het is : de verbrede weg, terwijl het voltooid deelwoord verbreed is. Het vergrote scherm (niet vergrootte: dat is de verleden tijd van vergroten).

Slide 11 - Slide

Oefenen maar
  1. Maak opdracht 2,3 en 4 op blz. 55 van je boek
  2. Je doe dit alleen
  3. Als je iets niet weet kijk je in je aantekeningen of sla je de vraag even over
  4. Als je klaar bent wacht je in stilte tot de 10 minuten om zijn
  5. Daarna theorie rest van h13
timer
10:00

Slide 12 - Slide

Trappen van vergelijking 1V

Slide 13 - Slide

Trappen van vergelijking

Slide 14 - Slide

Trappen van vergelijking
De vergrotende trap krijgt r of er en de overtreffende trap krijgt st of ste. De spelling kan veranderen, zoals bij 
creatief - creatiever en chic - chiquer. Als de stellende trap op
-r eindigt, komt er der  bij : raar - raarder. Sommige woorden krijgen in de overtreffende trap het woordje meest erbij. Leer het overzicht op bladzijde 56 van je boek. 

Slide 15 - Slide

Onregelmatig !
veel - meer - meest
weinig - minder - minst
goed - beter - best
graag - liever - liefst

Slide 16 - Slide

Huiswerk
Maak opgave 2 t/m 4 en opgave 7 + 8 op blz. 56 en 57 van je boek

Slide 17 - Slide

ALS     en      DAN
Bekijk het volgende filmpje over ALS en DAN heel goed en zorg dat je deze woorden op de juiste manier kunt gebruiken. 
DAN gebruik je bij de vergrotende trap. 
Maak ook de quizvragen hierna.

Slide 18 - Slide

0

Slide 19 - Video

Dus de regel is...
Na de stellende trap gebruik je het woordje als (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo, bijvoorbeeld: 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan (wanneer er verschil is), bijvoorbeeld:
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Slide 20 - Slide

0

Slide 21 - Video

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 22 - Quiz

Wendy is minstens even druk .... haar broertje.
A
als
B
dan

Slide 23 - Quiz

Schrijf de trappen van vergelijking op van: gek

Slide 24 - Open question

Er zijn drie trappen van vergelijking: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap.


A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

Samenstellingen (1)
Aaneengeschreven samenstellingen kunnen bestaan uit combinaties van zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden.
Ook samenstellingen van Engelse leenwoorden worden aaneengeschreven.

Slide 26 - Slide

Samenstellingen (2)
In sommige samenstellingen komt er een -s als tussenklank tussen de aaneengeschreven woorden. Die hoor je niet altijd.
Je kunt ook andere tussenklanken hebben, namelijk
-en, -e en -er.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Ontdek de fout !
In de volgende voorbeelden staan foutjes. Weet jij welke ?
Kijk ook naar de dia met de voorbeelden van samengestelde woorden en de filmpjes, waarin alles nog een keer wordt uitgelegd.

Slide 29 - Slide


Slide 30 - Open question


Hier zijn er twee!

Slide 31 - Open question


Slide 32 - Open question


Slide 33 - Open question

0

Slide 34 - Video

Slide 35 - Link

CambiumNed
De vorige dia geeft je de mogelijkheid om extra oefeningen te doen. Er staan ook meerdere filmpjes op, maar ik raad je aan voorlopig alleen de filmpjes te bekijken die over deze weektaak gaan. 

Slide 36 - Slide

SUCCES !
Ik wens jullie succes met deze weektaak. Doe je best en maak álle opdrachten, ook als je het moeilijk vindt. Gewoon proberen, want fouten maken mag. Na de vakamtie kijken we met elkaar in de klas het huiswerk na.
                                                               PRETTIGE VAKANTIE

Slide 37 - Slide