H3 Grammatica 15: vr en onbep vnw


Welkom 
h3at!
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson


Welkom 
h3at!

Slide 1 - Slide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdracht nakijken
  3. Grammatica 15: vragend en onbepaald voornaamwoord
  4. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Slide

10 minuten lezen

Slide 3 - Slide

Opdracht 3
a bijwoorden: er, er, eigenlijk, niet
voorzetsel: In, rond, te, voor, voor, te
voornaamwoorden: ons (bezittelijk), genoeg (onbepaald) , veel (onbepaald)
b bijwoorden: waarna, minutenlang, steeds, verder, uiteindelijk
voorzetsel: op, in, op, tussen, bij, van, per
voornaamwoorden: hij (persoonlijk), zo’n (aanwijzend)
c bijwoorden: er, steeds, vaker, flexibel
voorzetsel: voor, om, te
voornaamwoorden: -

Slide 4 - Slide

Opdracht 3
d bijwoorden: zeer, al
voorzetsel: van
voornaamwoorden: elkander (wederkerig)
e bijwoorden: lang, straffeloos
voorzetsel: In
voornaamwoorden: hun (bezittelijk)
f bijwoorden: -
voorzetsel: van, aan, te, per, voor
voornaamwoorden: -

Slide 5 - Slide

Vragend voornaamwoord
1) wie
2) wat
3) welk(e)
4) wat voor (een)
  • Leer deze woorden uit je hoofd...
  • De woorden duiden een vraag aan.
  • Ze staan niet altijd aan het begin van een vraagzin.
  • Meer zijn er niet!

Slide 6 - Slide

Dit zijn GEEN vragend voornaamwoorden!
Een vragend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand.

Slide 7 - Slide

Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
als
B
waar
C
wie
D
daar

Slide 8 - Quiz

Waar, wanneer, waarom, waardoor, hoe zijn vragende voornaamwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Waarom vraagt hij welk boek jij leest?

Wat zijn/is de/het vr. vnw?
A
waarom
B
welk
C
vraagt

Slide 10 - Quiz

Wie gaat er mee naar de Nederlandse les?
Wat zijn/is de/het vr. vnw?
A
wie
B
mee
C
naar
D
de

Slide 11 - Quiz

Rex vraagt aan Roos wat zij vandaag gedaan heeft.
Wat zijn/is de/het vr. vnw?
A
vraagt
B
aan
C
wat
D
heeft

Slide 12 - Quiz

Wie heeft dat mooie verhaal geschreven?
Wat zijn/is de/het vr. vnw?
A
geschreven
B
wie
C
dat
D
heeft

Slide 13 - Quiz

Wat verwacht de directeur toch van mij?
Wat zijn/is de/het vr. vnw?
A
wat
B
directeur
C
toch
D
mij

Slide 14 - Quiz

Hoe bedoelt u?

Wat zijn/is de/het vr. vnw?
A
hoe
B
zit er niet in
C
bedoelt
D
u

Slide 15 - Quiz

Wat is het vragend voornaamwoord?

Wie heeft de voordeur open laten staan?

Slide 16 - Open question

Wat is het vragend voornaamwoord?

Naar welk land gaat Rafaël in mei op vakantie?

Slide 17 - Open question

Wat is het vragend voornaamwoord?

De docent vertelt wat voor vragen we op de toets kunnen verwachten.

Slide 18 - Open question

Onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere:
iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat, elk, ieder(een).  
 
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar 'iets vaags'.

 Dat kunnen personen of dingen zijn. 

Slide 19 - Slide

Onbepaald voornaamwoord

Niemand praat met Piet.

Men zegt dat altijd. 

Ik heb wel iets gehoord. 
 

Slide 20 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Drie lastige gevallen: 
1. Het woord je is onbepaald voornaamwoord als het men betekent; 
2. Het woordje wat is onbepaald voornaamwoord als het iets betekent; 
3. Het woordje het is een onbepaald voornaamwoord als het tijd, weer of sfeer aangeeft. (Het regent, het is vakantie)

Slide 21 - Slide

Welk woord is een onbepaald voornaamwoord?
A
iets
B
hem
C
niets
D
die

Slide 22 - Quiz

Welk woord is GEEN onbepaald voornaamwoord?
A
men
B
ergens
C
derde
D
iets

Slide 23 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Het is hier altijd enorm gezellig.
A
het
B
hier
C
altijd
D
gezellig

Slide 24 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Na het kampeerweekend was iedereen uitgeput.
A
na
B
kampeerweekend
C
was
D
iedereen

Slide 25 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Sommige mensen houden van Barok.
A
mensen
B
Barok
C
sommige
D
houden

Slide 26 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Iedereen kan tellen tot tien.
A
Iedereen
B
tellen
C
tot
D
tien

Slide 27 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Wie is die man met de hond?


A
wie
B
hond
C
die
D
Er zit geen onbep. vnw in deze zin.

Slide 28 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Niemand vertelt mij iets!
A
niemand & mij
B
mij & iets
C
iets
D
niemand & iets

Slide 29 - Quiz

Welke zin bevat een onbepaald voornaamwoord?
A
Kun je de afwas doen?
B
Sommigen volgen de regels niet op.

Slide 30 - Quiz

Welke zin bevat een onbepaald voornaamwoord?
A
Het regent heel hard.
B
Het huis is al oud.

Slide 31 - Quiz

Noteer de onbepaalde voornaamwoorden.

Hij zag iets wat de rest niet zag.

Slide 32 - Open question

Noteer de onbepaalde voornaamwoorden.

Men wist daar niets van.

Slide 33 - Open question

Noteer de onbepaalde voornaamwoorden.

Mag ik ook iets?

Slide 34 - Open question

Lesdoelcheck!
Geef één zin met daarin de voornaamwoorden uit deze les. Geef duidelijk aan welk woord, welk voornaamwoord is.

Slide 35 - Open question

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 2 december
  • Huiswerk: leren p. 62 en 186-187 (let op: telwoorden NIET)
  • Meenemen: leesboek, boek, schrift, pen en LAPTOP
  • Programma: oefenen met grammatica 15 + toets taalverzorging bespreken

Slide 36 - Slide