What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Wereldoriëntatie 5/6 - Ik wil meer weten! - Oceanen
Ik wil meer weten!
1 / 11
next
Slide 1:
Slide
Wereldoriëntatie
Basisschool
Groep 5,6
Lesson by
Kidsweek in de Klas
This lesson contains
11 slides
, with
text slides
.
Lesson duration is:
40 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Introduction
Digibordles
Items in this lesson
Ik wil meer weten!
Slide 1 - Slide
Ik ken drie verschillende zones in de oceaan.
Ik weet welke dieren in welke zone leven.
Ik begrijp dat de voedselketen in de oceaan een soort
web is.
Slide 2 - Slide
Bekijk de titel van het artikel,
maar lees de tekst nog niet.
Wat valt op aan de kopjes, de titel en de plaatjes?
Wat is dit voor een tekst denk je?
Hoe ga je deze tekst lezen?
Wat is het doel van de schrijver denk je? Waar zie je dat aan?
Waar denk je dat het over zal gaan, waarom denk je dat?
Wat weet je er al van?
Slide 3 - Slide
Schrijf je vragen op een post-it (één vraag per blaadje) en plak ze op de
vragenmuur.
Heb je vragen als je naar de tekst kijkt?
Slide 4 - Slide
Woordenschat:
grootste, bestaat (bestaan), toch,
oceaandieren, waarschijnlijk, duizenden, soorten,
ontdekt (ontdekken), wezens.
De leerkracht doet het voor.
Slide 5 - Slide
Woordenschat:
bekenden, zonlichtzone, opdelen,
lagen, bovenste, voedselketen, plankton, piepkleine,
garnalen, sardientjes, haring, menu, tonijnen,
inktvissen, octopussen.
We doen het samen.
Slide 6 - Slide
Noem drie dieren die in de schemerzone leven.
Waarom is plankton belangrijk in de zonlichtzone?
Wat bedoelt de schrijver met een ‘rommelig web’?
Hoe verschilt het leven in de zonlichtzone van het
leven in de diepzee?
Welke dieren kende je al en welke dieren ken je nu
door het lezen van deze tekst?
Bedenk een nieuw dier dat in de diepzee zou
kunnen leven. Wat eet het en hoe ziet het eruit?
Vat met je maatje de rest van de tekst samen.
Maak daarna de
tekstgerichte vragen.
Slide 7 - Slide
Facultatief: oefenen van de toetsvraagstelling.
Toetsvraag:
Wat betekent het woord ‘gigantische’ in de zin: “Ze
hebben grote ogen, hebben grote ogen, gigantische kaken of
juist een enorme neus”?
A. Zeer sterk.
B. Heel groot.
C. Bijzonder vreemd.
D. Erg scherp.
Slide 8 - Slide
Wat heb je deze les
geleerd
?
Klopte ons idee over het
doel
van de schrijver?
Bespreek
de antwoorden
op de tekstgerichte vragen en de toetsvraag.
Slide 9 - Slide
Antwoord gevonden op je vraag? Schrijf het antwoord op een andere kleur post-it en plak deze bij de vraag op de vragenmuur.
Zijn er nieuwe vragen ontstaan?
Schrijf ze op post-its.
Slide 10 - Slide
Tot de
volgende keer!
Slide 11 - Slide