Frans inoefening werkwoord venir

Frans Contact 13 
Venir
1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransLager onderwijs

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Frans Contact 13 
Venir

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Venir = komen 

Je viens     (ik kom)
tu viens       (jij komt)     
il , elle, on vient     (hij, zij, men komt)
nous venons     (wij komen)
vous venez     (jullie komen)
ils , elles viennent     (zij komen)

Slide 3 - Slide

je
tu
elle
nous
vous
ils
viens
viennent
venons
venez
vient

Slide 4 - Drag question

Wat betekent venir?
A
gaan
B
komen
C
vertrekken
D
lopen

Slide 5 - Quiz

Welke vorm van venir hoort bij JE?
A
viens
B
viennent
C
vient
D
venons

Slide 6 - Quiz

Welke vorm van venir hoort bij ELLE?
A
viens
B
vient
C
viennent
D
venez

Slide 7 - Quiz

Vertaal: zij komen
A
ils viennent
B
elles vennent
C
elles viennent
D
ils vennent

Slide 8 - Quiz

Typ het juiste antwoord
Je .... de France.

Slide 9 - Open question

Ma soeur ....... souvent chez moi.

Slide 10 - Open question

Nous ...... à l'heure.

Slide 11 - Open question

Mes parents ........ ce soir.

Slide 12 - Open question