5/10: grammatica les 1

Welkom!
Pak alvast: leesboek en een pen
Laptops blijven nog dicht
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Pak alvast: leesboek en een pen
Laptops blijven nog dicht

Slide 1 - Slide

Deze les
Even lezen
Opfrissen grammatica
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Je begrijpt dat een zin uit een WG of een NG kan bestaan;
  • Je begrijpt dat in een zin met een WG het werkwoord de baas is en 1, 2 of 3 rollen bij zich kan dragen;
  • Je begrijpt wat de functie is van de rollen die een werkwoord kan dragen.

Slide 3 - Slide

Waarom grammatica?
  • Brugklas: geleerd dat zinsdelen en woordsoorten iets voor je doen: ze zorgen ervoor dat je zinvol kunt praten en schrijven. 
  • Meisje - meisjes | lopen - lopens ??
  • Talen lijken qua bouw meer op elkaar dan je zou denken. Dat helpt als je ‘moeilijke’ dingen moet doen bij bijv. Frans.
  • Dus belangrijk om je met grammatica bezig te houden!

Slide 4 - Slide

Woorden en zinnen
  • Alleen aan woorden heb je niets. Pas als woorden in een structuur (zinsbouw) zitten krijg je zinvolle communicatie.
  • Je voelt het meteen aan als de structuur van een zin niet klopt. Kijk maar:
  1. Boek heeft Marie aan gegeven Jan het.  :(
  2. Jan heeft het boek aan Marie gegeven. :)                                  

Slide 5 - Slide

Waar gaat grammatica over?
  • Waardoor snappen onze hersenen waarom een woordensliert of een woord wel of niet klopt?
  • Ze begrijpen automatisch aan welke voorwaarden een zin moet voldoen om überhaupt een zin te mogen heten. 
  • Grammatica gaat dus over iets wat je van nature al weet!
  1. Betekenissen/ eigenschappen van woorden = woordsoorten
  2. Regels hoe je een echte zin kunt vormen = zinsbouw/ delen

Slide 6 - Slide

Woorden en zinnen
  • Twee manier van 'ontleden' 
  • Woordsoorten: hier kijken we losse woorden, het soort en eigenschappen
  • 'Ik wil een koekje.' 
  • Zinsdelen: hier kijken we naar zinsdelen, die bestaan uit één woord of een woordgroep
  • 'De zwarte fiets staat in de grote fietsenstalling.'
  • Bijv.: 'de zwarte fiets' is hier een woordgroep (groepje woorden)
  • Nu: zinsdelen | Later in het jaar: woordsoorten & zinsdelen

Slide 7 - Slide

Dit ken je al uit de brugklas:
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Naamwoordelijk gezegde
  • Onderwerp
  • Persoonsvorm
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp

Slide 8 - Slide

Oefening
  • Je krijgt een kaartspel met 12 kaarten
  • Op de voorkant staan 2 woorden
  • Opdracht 1: sorteer de kaarten in 2 groepen op basis van de relatie tussen het 1e en 2e woord (groepen zijn niet gelijk)
  • In tweetallen
  • +- 5 min > dan bespreken we het
  • Laat de kaarten nog in groepjes op tafel liggen!

Slide 9 - Slide

WG of NG
  • Gebeurt er iets of is er iets?

Slide 10 - Slide

WG-zinnen 
Een werkwoordelijk gezegde vertelt wat er gebeurt, over de handeling
  1. Iets of iemand doet iets. (bijvoorbeeld: Piet praat met een vriend.)
  2. Er gebeurt iets. (bijvoorbeeld: Piet wordt gekust.)
  3. Iets of iemand is ergens aanwezig. (bijvoorbeeld: Piet is thuis.)
  • WG = alle werkwoorden in de zin die bij elkaar horen

Slide 11 - Slide

NG-zinnen
Door een naamwoordelijk gezegde kom je meer te weten over het onderwerp: het onderwerp ís zo of het lijkt zo; een eigenschap (of toestand).
  1. Iets of iemand is iets. (bijvoorbeeld: Piet is bakker.)
  2. Iets of iemand verkeert in een toestand (bijvoorbeeld: Piet is ziek.)
  3. Iets of iemand heeft een eigenschap. (bijvoorbeeld: Piet is gemeen.)
  • NG = eigenschap/ toestand +werkwoord 

Slide 12 - Slide

Oefening
  • Opdracht 2: sorteer de kaarten in 3 groepen van 4 kaarten
  • Welke werkwoorden horen bij elkaar? En waarom?
  • In tweetallen
  • +- 5 min > dan bespreken we het

Slide 13 - Slide

Werkwoord is de baas
  • Het werkwoord in WG-zinnen bepaalt welke zinsdelen er nog meer in een zin staan. 
  • Anders gezegd: het werkwoord deelt binnen de zin de "rollen" uit aan de zinsdelen.
  • Het werkwoord bepaalt welke rollen mogelijk zijn.

Slide 14 - Slide

Drie rollen
  1. Eénplaatswerkwoord: er kan alleen een onderwerp bij:           (bijvoorbeeld: De hond blaft.)
  2. Tweeplaatswerkwoord: er kan nog een lijdend voorwerp bij: (bijvoorbeeld: Frits aait de hond.)
  3. Drieplaatswerkwoord: er kan ook nog een meewerkend voorwerp bij: (bijvoorbeeld: Frits geeft de hond een brokje.)

Slide 15 - Slide

Vooruitblik
Volgende les:
Herhaalopdracht grammatica
Voorzetselvoorwerp

Slide 16 - Slide