Herhaling Thema 4

Herhaling Thema 4
1 / 41
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling Thema 4

Slide 1 - Slide

Welk onderdeel van je oog zorgt ervoor dat je oog vochtig wordt?
A
De wenkbrauw
B
Je wimpers
C
De traanklier
D
Je ooglid

Slide 2 - Quiz

De huid:

De huid bestaat uit verschillende onderdelen. In welk deel liggen je zintuigen in de huid?
A
Hoornlaag
B
Kiemlaag
C
Lederhuid

Slide 3 - Quiz

Welke boodschap geeft de bewegingszenuwcel door?
A
Impuls vanuit zintuig
B
Prikkel vanuit zintuig
C
Impuls vanuit hersenen
D
Prikkel vanuit hersenen

Slide 4 - Quiz

Kegeltjes en staafjes
A
Kegeltjes: waarnemen grijstinten Staafjes: waarnemen kleuren
B
Kegeltjes: waarnemen grijstinten, wit en grijstinten Staafjes: waarnemen kleuren
C
Kegeltjes: waarnemen kleuren en wit Staafjes: waarnemen kleuren. grijs en zwart
D
Kegeltjes: waarnemen kleuren Staafjes: waarnemen zwart, wit en grijstinten

Slide 5 - Quiz

Wat is GEEN onderdeel van het oog ?
A
Netvlies
B
Vaatvlies
C
Hoornvlies
D
Traanvlies

Slide 6 - Quiz

Via welk onderdeel van je oog komt het licht in je oog?
A
Iris
B
Pupil
C
Oogwit
D
netvlies

Slide 7 - Quiz

Schakelcellen liggen in het centrale zenuwstelsel
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz


Met welk onderdeel van het oog kun je het oog alle kanten opdraaien?
A
Glasachtig lichaam
B
Vaatvlies
C
Pupil
D
Oogspier

Slide 9 - Quiz

Waarmee communiceert het zenuwstelsel?
A
via de bloedbaan
B
via de lymfevaten
C
met een elektrisch stroompje
D
met vluchtige hormonen

Slide 10 - Quiz

Je ruikt dat je moeder koekjes bakt. Wat is de geur van de koekjes?
A
een impuls
B
een prikkel
C
een zintuig
D
een zenuw

Slide 11 - Quiz

Wat is het centrale zenuwstelsel?
A
grote hersenen + kleine hersenen + hersenstam + ruggenmerg
B
grote hersenen + kleine hersenen + hersenstam
C
Grote hersenen + kleine hersenen
D
Grote hersenen

Slide 12 - Quiz

Welk type zenuwcellen vind je in de gemengde zenuwen?
A
Bewegingszenuwcel/ schakelcel
B
Bewegingszenuwcel/ gevoelszenuwcel
C
Schakelcel/ gevoelszenuwcel

Slide 13 - Quiz

Kun je suiker proeven met een verstopte neus?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

Welk onderdeel aan de binnenkant van je oor ontvangt de eerste trillingen?
A
Het trommelvlies
B
Het slakkenhuis
C
De gehoorzenuw
D
De gehoorbeentjes

Slide 15 - Quiz

Welk onderdeel aan de binnenkant van je oor geeft de trillingen door aan het slakkenhuis?
A
Het trommelvlies
B
Het slakkenhuis
C
De gehoorzenuw
D
De gehoorbeentjes

Slide 16 - Quiz

Waar liggen de cellichamen van de bewegingszenuwcellen?
A
in de grote hersenen
B
in de kleine hersenen
C
in het ruggenmerg
D
net buiten het ruggenmerg

Slide 17 - Quiz

Hoe verloopt een reflex?
A
Altijd via Hersenstam
B
Altijd via Ruggenmerg
C
Altijd via Grote Hersenen
D
Soms via Hersenstam en soms via Ruggenmerg

Slide 18 - Quiz

Wat zijn hormonen?
A
Stoffen die de werking van je hersenen regelen
B
Stoffen waar je ziek van wordt
C
Stoffen die de werking van bepaalde organen regelen
D
Stoffen die je via medicatie moet innemen

Slide 19 - Quiz

Je zenuwstelsel bestaat uit zenuwen en uit het centraal zenuwstelsel. Welke zenuwcellen zitten volledig in het centraal zenuwstelsel?
A
Gevoelszenuwcellen
B
Bewegingszenuwcellen
C
Schakelcellen
D
Alle zenuwcellen zitten in het centraal zenuwstelsel

Slide 20 - Quiz

In welke volgorde gaat waarnemen?
A
impuls - hersenen - impuls - actie - prikkel
B
prikkel - actie - impuls - hersenen - impuls
C
impuls - actie - impuls - prikkel - hersenen
D
prikkel - impuls - hersenen - impuls - actie

Slide 21 - Quiz

Wat is de prikkel van de ogen?
A
Geluid
B
Licht
C
Wartme/Kou
D
Pijn

Slide 22 - Quiz

Welk onderdeel van je ogen beschermt je ogen tegel fel licht?
A
Wimpers
B
Ooglid
C
Wenkbrauwen
D
Traanvocht

Slide 23 - Quiz

Waar geleiden gevoelszenuwcellen de impulsen naar toe?
A
schakelcel en dan zintuig
B
schakelcel en dan kleine hersenen
C
schakelcel en dan grote hersenen
D
schakelcel en dan spieren

Slide 24 - Quiz

Wat is een bewuste reactie?
A
Een reactie die je niet kunt controleren
B
Een reactie die vanzelf gaat
C
Een reactie die je niet verwacht
D
Een reactie waarbij je bewust nadenkt

Slide 25 - Quiz

In het oor worden trillingen uit de lucht versterkt. In welk onderdeel van het oor gebeurt dit?
A
Het slakkenhuis
B
De oorschelp
C
De gehoorbeentjes
D
Het trommelvlies

Slide 26 - Quiz

De reflexboog van je knie reflex gaat via ....
A
het ruggenmerg
B
de hersenstam
C
de kleine hersenen
D
de grote hersenen

Slide 27 - Quiz

Wat is een reflex?
A
Snelle reactie
B
Onbewuste reactie
C
Reactie voor bescherming
D
Alle antwoorden horen bij een reflex

Slide 28 - Quiz

Welk onderdeel zorgt ervoor dat de druk buiten je oor en binnen in je oor even groot is?
A
Trommelvlies
B
Slakkenhuis
C
Buis van Eustachius
D
Gehoorgang

Slide 29 - Quiz

De alvleesklier maakt de hormonen insuline en glucagon aan. Wat is de functie van deze twee hormonen? Deze hormonen regelen de:
A
hoeveelheid gal.
B
bloedsuikerspiegel.
C
dikte van de klieren.
D
productie van maagsap.

Slide 30 - Quiz

Welke is geen reflex?
A
Snel een kroket opeten
B
Je hoofd omdraaien bij een hard geluid
C
Knipperen met je ogen als je door een wolk vliegjes fietst
D
Je hart gaat sneller kloppen bij gevaar

Slide 31 - Quiz

Waar in de hersenen worden deze impulsen verwerkt tot een bewuste waarneming van prikkels uit de omgeving op de zintuigen?
A
In de grote hersenen
B
In de kleine hersenen
C
In de hersenstam
D
In het ruggenmerg

Slide 32 - Quiz

Wanneer kun je een smaak het beste proeven, als je je neus openhoudt of als je je neus dichtknijpt?
A
als je je neus openhoudt
B
als je je neus dichtknijpt

Slide 33 - Quiz

Zie je hier een bewuste reactie of een reflex?
A
bewuste reactie
B
reflex

Slide 34 - Quiz

Het is koud. Wat gebeurt er met de bloedvaten in je huid en met de haartjes op de huid?
A
Bloedvaten -> Wijder Haartjes -> Rechtop
B
Bloedvaten -> Nauwer Haartjes -> Rechtop
C
Bloedvaten -> Wijder Haartjes -> Plat
D
Bloedvaten -> Nauwer Haartjes -> Plat

Slide 35 - Quiz

Een bewegingszenuwcel stuurt de prikkel naar het centrale zenuwstelsel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quiz

Haaien kunnen goed zien. Een haaienoog heeft onder andere een hoornvlies, een ooglens en een netvlies met staafjes en kegeltjes. Uit de bouw van zo’n oog leiden biologen af dat haaien kleuren kunnen zien.
Uit welke eigenschap van een haaien oog leiden ze dit af?

A
uit de aanwezigheid van een hoornvlies
B
uit de aanwezigheid van een ooglens
C
uit de aanwezigheid van kegeltjes in het netvlies
D
uit de aanwezigheid van staafjes in het netvlies

Slide 37 - Quiz

Welke prikkel kun je NIET waarnemen met de tong
A
Zoet
B
Zuur
C
Bitter
D
Geur

Slide 38 - Quiz

Welke prikkel kun je niet waarnemen met je huid?
A
Warmte
B
Licht
C
Druk
D
Pijn

Slide 39 - Quiz


Met welk nummer wordt het onderdeel van het oog aangegeven waar je niets waarneemt? 
En hoe heet dat onderdeel? 
A
10, blinde vlek
B
9, blinde vlek
C
12, gele vlek
D
11, gele vlek

Slide 40 - Quiz

Aan de slag
Test jezelf H4
Slim stampen H4
Oefentoets H4

Slide 41 - Slide