Tekststructuren H1 en H2

Vaste tekststructuren
Hoofdstuk 1 en 2 - Lezen
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vaste tekststructuren
Hoofdstuk 1 en 2 - Lezen

Slide 1 - Slide

Doelen
- Je kunt in eigen woorden formuleren wat vaste tekststructuren zijn.
- Je kunt de meest voorkomende vaste tekststructuren herkennen in een tekst.
- Je kunt een tekst indelen in een inleiding, middenstuk en slot.




Slide 2 - Slide

Vaste structuur

De meeste teksten hebben een:


-inleiding

- middenstuk (kern)

-slot


Ze hebben vaak een vaste structuur.

Slide 3 - Slide

Tekststructuren


Waarom?

Slide 4 - Slide

Structuur zorgt voor overzicht


  • Om teksten goed te kunnen begrijpen.
  • Om teksten snel samen te kunnen vatten.
  • Om zelf duidelijke teksten te schrijven.

Slide 5 - Slide

Tekststructuren

  • Argumentatiestructuur
  • Aspectenstructuur
  • Voor- en nadelenstructuur
  • Vraag-antwoordstructuur
  • Probleem-oplossingsstructuur
  • Verklaringsstructuur
  • Verleden-heden (toekomst) structuur

Slide 6 - Slide

 Argumentatiestructuur
  1. Je start met een stelling, mening of standpunt
  2. Je geeft argumenten voor de stelling en je geeft ook tegenargumenten (die je gelijk onderuit haalt)
  3. Je concludeert dat jouw stelling of standpunt op zijn plaats is

Slide 7 - Slide

Argumentatiestructuur
standpunt (eventueel als vraag)
herhaling stelling of antwoord op vraag
argumenten voor de stelling, tegenargumenten (+weerlegging)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

De aspectenstructuur
  1. inleiding: onderwerp
  2. middenstuk: diverse aspecten van het onderwerp
  3. slot: samenvatting

Slide 10 - Slide

Aspectenstructuur
Onderwerp: festivals
Diverse aspecten / onderdelen
Samenvatting

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

 Verklaringsstructuur
  1. In je inleiding presenteer je een bepaald verschijnsel
  2. Je geeft kenmerken / voorbeelden 
  3. Je presenteert verklaringen en oorzaken

  4. Je eindigt met een samenvatting

Slide 13 - Slide

Verklaringsstructuur
bepaald verschijnsel, b.v. vulkaanuitbarsting
kenmerken, voorbeelden, verklaring(en), oorzaken, reden(en)
samenvatting

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Voor- en nadelenstructuur
 Vraag of stelling/standpunt
voor- en nadelen van  festivals
afweging en conclusie

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

 Probleem/oplossingstructuur
  1. Je start met een probleem
  2. Je geeft oorzaken, gevolgen en oplossingen

  3. Je eindigt met de beste oplossing

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Vraag- antwoord structuur
  • Inleiding: vraag
  • Kern: antwoord(en)
  • Slot: samenvatting of conclusie

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Verleden/heden/toekomststructuur

  • Inleiding: introductie onderwerp
  • Kern: situatie vroeger, situatie nu
  • Slot: toekomstverwachting

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Wat is een tekststructuur?
A
Is een tweedeling: inleiding en midden
B
Is een manier om het middenstuk in te delen.
C
Willekeurige indeling inleiding-midden-slot
D
Vaste indeling inleiding-midden-slot

Slide 25 - Quiz

Hoe heet de volgende tekststructuur?
Inleiding: onderwerp
Middenstuk: diverse onderdelen van het onderwerp
Slot: samenvatting

A
ASPECTENSTRUCTUUR
B
ONDERWERP STRUCTUUR
C
VOOR- EN NADELEN STRUCTUUR
D
VRAAG- EN ANTWOORD STRUCTUUR

Slide 26 - Quiz

Welke tekststructuur eindigt met de beste oplossing?
A
Vraag-antwoordstructuur
B
Probleem-oplossingsstructuur
C
Argumentatiestructuur
D
Verklaringsstructuur

Slide 27 - Quiz

Welke vaste tekststructuur is zeker niet geschikt voor een uiteenzetting?(informatieve tekst)
A
Een aspectenstructuur
B
Een vraag-antwoord-structuur
C
Een argumentatie-structuur
D
Een verklaringstructuur

Slide 28 - Quiz

De tekststructuur van een betoog bevat sowieso:
A
voor- en nadelen
B
standpunt-argument
C
beschrijving
D
verklaring

Slide 29 - Quiz

Hoeveel vaste tekststructuren zijn er?
A
7
B
5
C
9
D
8

Slide 30 - Quiz

Hoe schrijf je volgens een bepaalde tekststructuur?


  1. Bepaal het onderwerp, het schrijfdoel, de hoofdgedachte en je doelgroep.
  2. Kies een tekststructuur die bij je schrijfdoel past.
  3. Maak een bouwplan (zie lesboek en werkboekje) aan de hand van de gekozen structuur.
  4. Gebruik tijdens het schrijven signaalwoorden en structuuraanduidende zinnen als daardoor, want, er zijn drie oorzaken, het gevolg is, ik ben van mening, enz.

Slide 31 - Slide

even herhalen...

Slide 32 - Slide

Alinea + Kernzin
  • Een tekst is verdeeld in alinea's.

  • De zin die het belangrijkste van een alinea weergeeft, noem je de kernzin.
  • De kernzin is vaak de eerste, tweede of de laatste zin van een alinea.

Slide 33 - Slide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een samenvatting van de tekst in één zin. Die formuleer je dus zelf. 


Slide 34 - Slide

Inleiding

In de inleiding trek je de aandacht van de lezer. 
Dit kan op verschillende manieren:

  • Iets noemen uit de actualiteit
  • Iets noemen uit de geschiedenis
  • Een voorbeeld of een anekdote beschrijven
  • Iets schrijven wat voor de lezer van persoonlijk belang is

Slide 35 - Slide

Slot

In het slot vat je nog een laatste keer samen wat je boodschap of je standpunt is.

  • Je formuleert de hoofdgedachte van de tekst: dit is het antwoord op de hoofdvraag of het standpunt van de schrijver.
  • Je gebruikt signaalwoorden als daarom, kortom, al met al of dus.
  • Probeer af te sluiten met een krachtige slotzin, ook wel een uitsmijter genoemd.

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Snap je de verschillende tekststructuren? Zo niet...wat vind je nog lastig?

Slide 40 - Open question

Aan de slag!


Werkboekje Mediawijsheid
Opdracht 4, 5 en 6
 

Slide 41 - Slide