A1A Chapitre 1:
1 / 24
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Comment tu t'appelles?
(geef antwoord, gebruik hoofdletter en punt)
(geef antwoord, gebruik hoofdletter en punt)
Slide 2 - Open question
Tu habites où?
Geef antwoord (stad + land)
Geef antwoord (stad + land)
Slide 3 - Open question
C'est quoi?
Slide 4 - Open question
la famille
Slide 5 - Mind map
les verbes
ik zoek
je cherche
je parle
je suis
je préfère
j'aime
ik houd van
ik praat
ik ben
ik heb liever
Slide 6 - Drag question
Je parle un peu français.=
Slide 7 - Open question
Je suis dans la maison.
Slide 8 - Open question
C'est petit.
Slide 9 - Open question
Het meisje is géniaal
A
la fille est grande
B
la soeur est grande
C
la fille est géniale
D
la soeur est géniale
Slide 10 - Quiz
il y a toujours un hôtel
A
er is ook een hotel
B
er is altijd een hotel
C
er is hier een hotel
D
er is dus een hotel
Slide 11 - Quiz
Sleep de Franse lidwoorden naar de juiste Nederlandse vertaling.
een
de/ het
une
le
les
un
la
l'
Slide 12 - Drag question
Vul de goede vorm van Avoir in:
Minke et Gabor_______ un portable.
Minke et Gabor_______ un portable.
A
avont
B
avons
C
ons
D
ont
Slide 13 - Quiz
Reinier_______ un ordinateur.
A
a
B
ai
C
as
D
ont
Slide 14 - Quiz
Vertaal: wij hebben
Slide 15 - Open question
17=
Slide 16 - Open question
Vertaal: jij hebt
Slide 17 - Open question
0=
Slide 18 - Open question
14=
A
quatre
B
quatorze
C
qautre
D
qautorze
Slide 19 - Quiz
Le père regarde la mer.
Slide 20 - Open question
une ville=
A
een stad
B
een meisje
C
een villa
Slide 21 - Quiz
Elle déteste la photo bizarre.
Slide 22 - Open question
Klaar voor de toets?
A
Ja, ik heb alles geleerd.
B
Bijna, ik moet nog wat herhalen, maar ben grotendeels klaar.
C
Nee, ik moet echt nog heel veel oefenen.
Slide 23 - Quiz
Ik heb goed geleerd
😒🙁😐🙂😃
