Qwixx basis (1)

Qwixx basis (1)
Vak: Nederlands
Taalniveau: 1F - 2F - 3F
Vaardigheden: lezen, woordenschat, spreken en luisteren
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Qwixx basis (1)
Vak: Nederlands
Taalniveau: 1F - 2F - 3F
Vaardigheden: lezen, woordenschat, spreken en luisteren

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • De student leest een instruerende tekst begrijpend. 
  • De student breidt doelgericht de (basis)woordenschat uit.
  • De student zet onderstaande strategieën in om onbekende woorden
      te leren begrijpen, toepassen en/of uitleggen:
    - betekenis afleiden uit het woord
    - betekenis afleiden uit de tekst
    - woorden opzoeken in een (online) woordenboek
    - eigen kennis met medestudenten delen

Slide 2 - Slide

timer
1:00
Wat weet je al over
het spel Qwixx?

Slide 3 - Mind map

Lees nu de spelregels door!
Duur: 10 tot 15 minuten
timer
15:00

Slide 4 - Slide

Welk doel heeft deze tekst?
A
Informeren
B
Overtuigen / overhalen
C
Instrueren
D
Gevoelens uitdrukken

Slide 5 - Quiz

Woordenschat
Duur: 15 tot 20 minuten
  • In de spelregels van Qwixx vind je verschillende (moeilijke) woorden en uitdrukkingen terug. 
  • Vorm tweetallen samen met een klasgenoot.
  • Ieder tweetal krijgt een setje met woordkaartjes.
  • Maak twee stapels: één stapel met de woorden die je al kent en
                                               één stapel met de woorden die je nog niet (zo goed) kent. 
  • Bespreek de woorden goed samen!
     Misschien kunnen jullie elkaar al enkele 'onbekende woorden' uitleggen.
     Kijk goed in de tekst, misschien kun je daar de betekenis van het 'onbekende woord' 
     achterhalen.
  • Zoek de woorden die jullie allebei echt niet kennen op in een (online) woordenboek.
timer
15:00

Slide 6 - Slide

Een klein quizje
Duur: 10 tot 15 minuten
Zojuist hebben jullie in tweetallen een aantal (moeilijke) woorden en uitdrukkingen bekeken.
Nu volgt een klein quizje met enkele van deze woorden en/of uitdrukkingen. 

Weet jij steeds het goede antwoord?
Let op: deze quiz spelen we individueel!

Slide 7 - Slide

Elke speler probeert op zijn scoreblad zoveel mogelijk getallen aan te kruisen.

Wat is géén synoniem voor 'het scoreblad'?
A
het scoreformulier
B
de scorekaart
C
het puntenoverzicht
D
de puntentelling

Slide 8 - Quiz

Elke speler krijgt een scoreblad en pakt een pen of potlood (niet inbegrepen).

Wat wordt er bedoeld met 'niet inbegrepen'?

Slide 9 - Open question

Overgeslagen getallen mogen achteraf niet alsnog worden aangekruist.

Wat betekent het woord 'overgeslagen'?
A
niet gebruikte
B
ontbrekende
C
volgende
D
mislukte

Slide 10 - Quiz

De actieve speler gooit met de zes dobbelstenen.

Wie is 'de actieve speler'?
A
De scheidsrechter in het spel.
B
De speler die aan de beurt is.
C
De speler die niet aan de beurt is.
D
Een toeschouwer van het spel.

Slide 11 - Quiz

We weten nu wat een 'actieve speler' is.
Maar wie is dan 'de niet-actieve speler' (ook wel de passieve speler genoemd)?
Omschrijf dit in je eigen woorden!

Slide 12 - Open question

Daarna worden de volgende twee acties achtereenvolgens uitgevoerd.

Wat is géén synoniem voor 'achtereenvolgens'?
A
een voor een
B
consecutief
C
in willekeurige volgorde
D
op volgorde na elkaar

Slide 13 - Quiz

Als de actieve speler noch actie 1, noch actie 2 kan uitvoeren, moet hij een mislukte worp aankruisen.

Wat is géén synoniem voor 'noch'?
A
(ook) niet
B
net zo min als
C
evenmin
D
dan wel

Slide 14 - Quiz

Nu wordt de volgende speler met de klok mee de nieuwe actieve speler.

Wat betekent 'met de klok mee'?

Slide 15 - Open question

Als het sluiten van een kleur tijdens actie 1 plaatsvindt, is het mogelijk dat tegelijkertijd ook andere spelers de kleur sluiten en daarbij het slot aankruisen.

Wat is géén synoniem voor 'tegelijkertijd'?
A
gelijktijdig
B
zodadelijk
C
meteen
D
op hetzelfde moment

Slide 16 - Quiz

Als een speler uiteindelijk het getal helemaal rechts aankruist, dan kruist hij aansluitend het aangrenzende vakje met het slot aan.

Wat is géén synoniem voor 'aansluitend'?
A
opeenvolgend
B
daarna
C
zonder tussenpoos
D
voorafgaand

Slide 17 - Quiz

Heeft een speler minder dan vijf kruisjes gezet, dan mag hij het laatste vakje onder geen enkel beding aankruisen.

Wat betekent 'onder geen enkel beding'?

Slide 18 - Open question

Wanneer een speler het getal helemaal rechts aankruist, moet hij dit luid en duidelijk kenbaar maken.

Wat is géén synoniem voor 'iets kenbaar maken'?
A
iets achterhouden
B
iets bekend maken
C
iets mededelen
D
iets laten weten

Slide 19 - Quiz

Welke 'kernwoorden'
zijn er vandaag voorbij gekomen?

Slide 20 - Mind map

timer
1:00
Hoe vond je het om vandaag
op deze manier met
verschillende vaardigheden Nederlands
bezig te zijn?

Slide 21 - Mind map

timer
1:00
Wat kun je nu beter
dan voor deze les?

Slide 22 - Mind map

timer
1:00
Waar moet jij
naar aanleiding van deze les
nog mee oefenen?

Slide 23 - Mind map

Woordenschat verder uitbreiden
Duur: 15 tot 20 minuten
  • Ga op zoek naar een interessant krantenartikel van ongeveer 200 tot 300 woorden.
  • Kopieer en plak jouw gevonden artikel in een Word-bestand. Sla dit bestand op.
      Vergeet niet de bron van de tekst in het Word-bestand te vermelden. 
  • Lees het artikel goed door. Bepaal voor jezelf:
    - Wat is het onderwerp én de hoofdgedachte van de tekst?
    - Wat is het doel van de schrijver?
    - Naar aanleiding van welke gebeurtenis heeft de schrijver deze tekst geschreven?
    - Welke onbekende en/of moeilijke woorden staan er in deze tekst?
       Zoek de betekenis hiervan op en noteer deze voor jezelf!
  • Neem jouw krantenartikel en antwoorden mee naar de volgende les Nederlands.

Slide 24 - Slide