Vive les vacances !
Vive les vacances !
Leerdoelen:
• De werkwoorden avoir, être, aller, faire en partir correct vervoegen in de présent (tegenwoordige tijd) en deze in context gebruiken. De werkwoorden "je voudrais" en "j'aimerais" kunnen gebruiken.
• Minstens 15 nieuwe Franse woorden gerelateerd aan het thema vakantie herkennen en gebruiken.
• Passé Composé (voltooide verleden tijd) en Imparfait (onvoltooid verleden tijd) - herhaling
• Korte, eenvoudige zinnen formuleren over een voorbije vakantie met gebruik van de Passé Composé of imparfait.
• Een kort audiofragment over een vakantie begrijpen.
Eindtaak: Je schrijft een vakantiekaartje in het Frans aan je beste vriend of vriendin
1 / 13
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
This lesson contains 13 slides, with text slides and 1 video.
Items in this lesson
Vive les vacances !
Leerdoelen:
• De werkwoorden avoir, être, aller, faire en partir correct vervoegen in de présent (tegenwoordige tijd) en deze in context gebruiken. De werkwoorden "je voudrais" en "j'aimerais" kunnen gebruiken.
• Minstens 15 nieuwe Franse woorden gerelateerd aan het thema vakantie herkennen en gebruiken.
• Passé Composé (voltooide verleden tijd) en Imparfait (onvoltooid verleden tijd) - herhaling
• Korte, eenvoudige zinnen formuleren over een voorbije vakantie met gebruik van de Passé Composé of imparfait.
• Een kort audiofragment over een vakantie begrijpen.
Eindtaak: Je schrijft een vakantiekaartje in het Frans aan je beste vriend of vriendin
Slide 1 - Slide
Wat hebben we vorige les gedaan?
Wat weet je nog?
Slide 2 - Slide
Vocabulaire: Vive les vacances !
1. les vacances (f) - vakantie 11. le touriste - toerist
2. la plage - strand 12. la piscine - zwembad
3. la montagne - berg 13. bronzer - bruinen
4. l'hôtel (m) - hotel 14. la crème solaire - zonnebrand
5. le soleil - zon 15. le sable - zand
6. la mer - zee 16. le parasol - parasol
7. le voyage - reis 17. la randonnée - wandeltocht
8. le passeport - paspoort 18. le restaurant - restaurant
9. la valise - koffer 19. le souvenir - aandenken
10. le camping - camping 20. l'appareil photo (m) - fototoestel
Slide 3 - Slide
Memory
Slide 4 - Slide
Révision
Avoir Être Faire Aller / partir
(en vacances) (ses valises) (en vacances)
Slide 5 - Slide
Jeu avec le ballon
avoir -> nous ?
Opdracht: maak de oefeningen op papier
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Opvulwoorden
Wat zijn het?
Welke ken je in het Frans?Slide 8 - Slide
Twee handige werkwoorden
Je voudrais
"Je voudrais un coca s'il vous plaît"
"Je voudrais réserver une chambre s'il vous plaît"
J'aimerais
"J'aimerais voyager plus souvent"
"J'aimerais aller en Italie"
Opdracht: Schrijf nu twee zinnen op en gebruik beide vormen
Slide 9 - Slide
Rollenspellen
Slide 10 - Slide
Révision P.C. et Imparfait
Ik heb (veel geluk) gehad Avoir / être / aller /
Ik ben (lief) geweest faire / partir
Toen was ik ....................
Toen ik klein was, had ik ................... ét.........! Maak de oefeningen
Slide 11 - Slide
Eindopdracht
Minimaal 5 zinnen zonder Google translate of andere online tools
Slide 12 - Slide
La semaine prochaine
?
