Examenwoorden

Examenwoorden

In de opdrachten van het centraal examen worden telkens dezelfde begrippen gebruikt. Vaak hebben ze een speciale betekenis. 

* Zie bladzijde 72 uit werkboek A

Aanduiden=

1. antwoord geven
2. Opschrijven
3. uitleggen
4. een andere omschrijving geven

De aanbeveling=

1. advies
2. hulp
3. opzet
4. aanzet

Afleiden uit=

1. Opsommen
2. Uit een ander tekstgedeelte begrijpen
3. Iemand van de concentratie houden
4. een andere zin beschrijven

Aansluiten op=

1. passend maken
2. verband met elkaar hebben
3. tekstdelen samenvoegen
4. overdragen

De aanwijzing=

1. tekstgedeelte waaruit je het antwoord kunt afleiden
2. tip
3. Alinea's die elkaar overdragen
4. steeds hetzelfde woord gebruiken

Het aspect=

1. woord
2. term
3. belangrijk onderdeel
4. bijzaak

bestemd zijn voor=

1. woord
2. term
3. belangrijk onderdeel
4. bijzaak

betrekking hebben op=

1. de bedoeling
2. te maken hebben met
3. het onderwerp beschrijven
4. hoofdzaak

De boodschap=

1. de bedoeling
2. hoofdonderwerp
3. item uit de supermarkt
4. Oorzaak

citeren=

1. overscrhrijven
2. twee regels samenvoegen
3. een deel van de tekst herschrijven
4. een deel van een zin overschrrijven

demonstreren=

1. actie voeren
2. een in verdelen in zinsdelen
3. een zin benoemen uit de tekst
4. laten zien

het element=

1. onderdeel
2. puntje van aandacht
3. conclusie
4. aandachtspuntje uit de samenvatting

het kopje=

1. deeltitel
2. alinea
3. hoofdtitel
4. aandachtspuntje uit de samenvatting

het kopje=

1. deeltitel
2. alinea
3. hoofdtitel
4. aandachtspuntje uit de samenvatting