van gogh

van Gogh 
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

van Gogh 

Slide 1 - Slide

Vincent van Gogh 
Vincent van Gogh was een schilder uit Nederland
Hij maakte bijzondere schilderijen.
De mensen vonden zijn schilderijen toen niet mooi, 
maar nu is hij beroemd over de hele wereld.
Zijn schilderijen kosten miljoenen euro 's
In Amsterdam is het van Gogh museum 
Elk jaar komen daar 2 miljoen bezoekers

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

zelfportret =
schilderij van jezelf
het stilleven

Slide 4 - Slide

de schets = start van een tekening (nog niet precies)
de openlucht = buiten

Slide 5 - Slide

poseren = staan of zitten
zo kan iemand jou schilderen
het model = iemand die je na kunt tekenen

Slide 6 - Slide

1. Nieuwe woorden
voor dictee
2. lees Mee / Nieuwsbegrip
3. Spreekoefeningen
4. Praat samen
5. Gaten tekst/agenda invullen

TOA toetsen

Slide 7 - Slide

de belangstelling =
iets interessant vinden
de inspiratie = ideeën krijgen

Slide 8 - Slide

in de war raken = niet meer goed kunnen denken

psychiatrisch ziekenhuis = ziekenhuis voor personen met mentale problemen

Slide 9 - Slide

invloed hebben op =
iets kunnen veranderen
impressionisten = schilders die schilderen wat ze beleven

Slide 10 - Slide

een sterke band hebben=
veel met elkaar omgaan
somber = verdrietig

Slide 11 - Slide

het penseel 
de kwast

Slide 12 - Slide

allerlei
uniek =
er is er maar één van

Slide 13 - Slide

het museum
de kunstwinkel

Slide 14 - Slide

ten einde raad =
je weet niet meer wat je moet doen
wanhopig (desperate )
ontslagen =
je werk stopt, je moet weg

Slide 15 - Slide

het ballet
het orkest

Slide 16 - Slide

sterven = doodgaan
het platteland =
het land buiten de steden

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

uitdrukkingen met vaste voorzetsels
  • in het nieuws zijn                                  kijken naar
  • te maken krijgen met                          lachen om 
  • in de war raken                                       afspraak maken met
  • aan het werk                                           verhuizen naar
  • je aan de afspraak houden               tevreden zijn met
  • uit huis plaatsen                                     hopen op 

Slide 20 - Slide

bij      tegen  na     over   tegen       bij     over 
Ik zet mijn fiets . . . . . . . . . . . . het hek.
Hij  moet . . . . . . . . . . . . . de kassa betalen. 
De tram vertrekt . . . . . . . . . . . . . 3 minuten.
. . . . . . . . . het sporten, kook ik eten. 
De bus stopt . . . . . . . . . de bushalte. 
De fiets rijdt . . . . . . . . . . het zebrapad. 
De traktor rijdt . . . . . . . . . het verkeersbord.

Slide 21 - Slide

Welke regels ...hier?
A
noemen
B
laten
C
gelden
D
moeten

Slide 22 - Quiz

Wie heeft dat hokje...?
A
gemaakt
B
kapot
C
gedaan
D
vernield

Slide 23 - Quiz

Je moet je .....de afspraak houden
A
op
B
om
C
aan
D
in

Slide 24 - Quiz

Ik moet lachen ....zijn grapje
A
naar
B
om
C
over
D
met

Slide 25 - Quiz

Het kind praat ................zijn moeder
A
naar
B
om
C
tegen
D
met

Slide 26 - Quiz


A
af de war
B
op de war
C
in de war
D
uit de war

Slide 27 - Quiz

zal    ...........     zou 
Als ik veel geld had dan zou ik een nieuwe auto kopen.
Als ik een goede baan had dan zou ik een groot huis kopen
Als ik een diploma had, dan zou ik gaan werken.
Als ik veel geld dan zou ik ..............................
Als ik later klaar ben met school  zou ik ................

Slide 28 - Slide

Wat zou je doen als je 1 miljoen euro zou winnen?


Ik zou een huis kopen met een zwembad.
Ik zou een wereldreis maken.
Ik zou een mooie scooter kopen.
Ik zou geld aan mijn familie geven.
Ik zou het geld op de bank zetten.

Slide 29 - Slide

0

Slide 30 - Video

portretten

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide