examenvoorbereiding module vraag en aanbod

Module vraag en aanbod
Onderdeel van domein D

Vwo 6
Examenvoorbereiding
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Module vraag en aanbod
Onderdeel van domein D

Vwo 6
Examenvoorbereiding

Slide 1 - Slide

de vraaglijn
De vraaglijn geeft het verband tussen de prijs en gevraagde hoeveelheid naar een bepaald product.
We zeggen ook wel dat de vraaglijn de betalingsbereidheid weergeeft.
Er is sprake van een negatief verband: wanneer de prijs stijgt, zal de vraag dalen. Wanneer de prijs daalt, zal de vraag stijgen.

Slide 2 - Slide

Consumentensurplus
Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de verkoopprijs.
Hoe hoger het consumentensurplus hoe hoger de welvaart.

Slide 3 - Slide

Verschuiving van de vraaglijn
Bij elke willekeurige prijs is er meer (naar rechts)
of minder vraag (naar links) naar het product.
de ligging van de vraaglijn kan o.a. worden
beïnvloed door:
aantal inwoners, inkomen, reclame, concurrentie,
aanwezig van substitueerbare producten en de prijs daarvan, de prijs van complementaire product, exogene factoren.

Slide 4 - Slide

Substitueerbare producten: producten die in een zelfde behoefte kunnen voorzien (vervangen).
Behoefte frisdrank, cola en sinas zijn substitueerbare producten.
Er is sprake van een positief verband, als de prijs van het ene product daalt, zal de vraag naar het andere product dalen.
Complementaire producten: Producten die samen voorzien in een behoefte, zoals een playstation en playstation spelletjes. Er is sprake van een negatief verband. Wanneer de prijs van het ene product stijgt, zal de vraag naar het andere dalen.
Exogene factoren: factoren waarop je geen invloed hebt, maar die wel de vraag naar het product beinvloeden, bijv het weer

Slide 5 - Slide

prijselasticiteit van de vraag
Epv: Hoe sterkt reageert de vraag op een prijsverandering.
Epv = procentuele verandering Qv / procentuele verandering p
(let op heeft geen eenheid!!)
Waarde tussen 0 en -1: inelastische vraag --> de vraagverandering is relatief klein t.o.v. de prijsverandering. (procentuele verandering p > procentuele verandering Qv)
Waarde tussen -1 en - oneindig: Elastische vraag --> de vraagverandering is relatief groot t.o.v. de prijsverandering (procentuele verandering Qv > procentuele verandering p)

Slide 6 - Slide

Epv en omzet

Slide 7 - Slide

Inkomenselasticiteit
Hoe sterk reageert de vraag naar een product op een verandering van het inkomen. 
I.e= procentuele verandering Qv / procentuele verandering van het Inkomen
Inferieur product: product waarvan je minder gaat kopen bij stijging inkomen (Qv lijn schuift dus naar links). Inkomenselasticiteit is negatief
noodzakelijk product: product waarvan je ongeveer evenveel blijft kopen bij stijging inkomen. procentuele verandering I > procentuele verandering Qv. De elasticiteit ligt tussen de 0 en 1.
Luxe product: Product waarvan je relatief veel meer gaat kopen bij stijging inkomen. De procentuele verandering van Qv > procentuele verandering inkomen. De inkomenselasticiteit is groter dan 1

Slide 8 - Slide

Kruislingse elasticiteit
Bij de kruiselingse elasticiteit gaat het om de mate waarin de vraag naar een product reageert op een prijsverandering van een ander product.
Ek = % verandering vraag naar product 1
         % verandering prijs van goed 2
Complementaire producten hebben een negatieve kruislingse elasticiteit
Substitueerbare producten hebben een positieve kruislingse elasticiteit

Slide 9 - Slide

Hoofdstuk 2
Aanbod van producten

Slide 10 - Slide

Aanbodlijn
De aanbodlijn geeft het verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid. Dit is telkens de beste combinatie (mo=mk) tussen prijs en hoeveelheid. Biedt een aanbieder bij die prijs een andere hoeveelheid aan, dan zal zijn winst lager zijn.
Er is sprake van een positief verband, wanneer de prijs stijgt zal de aangeboden hoeveelheid stijgen.

Slide 11 - Slide

Producentensurplus
Het verschil tussen de prijs en de leveringsbereidheid.
De aanbodlijn en de marginale kosten geven de leveringsbereidheid.

Slide 12 - Slide

Meeropbrengsten
Toenemende meeropbrengst: Elke extra input arbeid zorgt voor een steeds snellere stijging van de hoeveelheid  productie(schaalvoordelen).
Constante meeropbrengst: Elke extra input levert constant dezelfde extra hoeveelheid productie op.
Afnemende meeropbrengst: Elke extra input arbeid zorgt voor een steeds minder snelle stijging van de hoeveelheid productie.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Kosten begrippen
Vaste kosten: Kosten die onafhankelijk zijn van de productieomvang. Ook als je je bedrijf een tijdje stil legt moet je deze kosten betalen.
Variabele kosten: Kosten die afhankelijk zijn van de productieomvang. Hoe meer productie, hoe hoger de totale variabele kosten.
Gemiddelde totale kosten (GTK) = TK / q
Marginale kosten: de toename van de totale kosten wanneer je 1 product extra gaat produceren. MK = toename TK / toename q

Slide 15 - Slide

Opbrengsten begrippen
Totale opbrengst (TO) = p x q
gemiddelde opbrengst (GO) = TO / q
Marginale opbrengst: de toename van de totale opbrengst, wanneer je 1 product extra verkoopt. MO = Toename TO / toename q
Winst = TO - TK
Break-evenpunt: Hier maakt een bedrijf geen winst en geen verlies
                                    TO = TK of P = GTK

Slide 16 - Slide

Maximale winst
Zolang MO > MK dan stijgt de winst
Wanneer de MK > MO, dan daalt de winst
MO = MK is omslagpunt dus MAXIMALE WINST

Het verschil tussen MO en MK = de verandering van de winst

Slide 17 - Slide

MO en MK

Slide 18 - Slide

Hoofdstuk 3
Evenwicht

Slide 19 - Slide

Marktmechanisme
de markt gaat automatisch op zoek naar de evenwichtsprijs
Qv = Qa
Bij elke andere prijs ontstaat er een vraag of een aanbodoverschot, waardoor de prijs automatisch weer richting het evenwicht zal worden geduwd. 

Slide 20 - Slide