Subcutaan injecteren

Subcutaan injecteren
1 / 22
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Subcutaan injecteren

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

  • Je kunt bij het injecteren laten zien dat je rekening houdt met de beleving van de zorgvrager.
  • Je kunt de verschillende injectieplaatsen, met de bijbehorende voor- en nadelen, voor subcutaan injecteren benoemen.
  • Je kunt beoordelen wanneer je wel of geen subcutane injectie mag toedienen bij een zorgvrager.
  • Je kunt bij het toedienen van subcutane injecties proactief anticiperen op mogelijke risico's om de kans hierop te verminderen..

Slide 2 - Slide

Verschillende vormen van injecteren

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Algemene aandachtspunten
  • Attitude (pas je aan; angst, schaamte, verdriet, boosheid, onzekerheid, leeftijd, cognitieniveau etc.)
  • Geef voorlichting en instructie (waarom, wat, hoe, waar, etc.)
  • Let op regels en voorschriften (voorbehouden handeling, hygiene, veiligheid, regel van vijf, ergonomisch, kostenbewust, milieubewust)

Slide 5 - Slide

Regel van vijf
  1.  de juiste persoon;
  2.  het juiste medicijn;
  3. op de juiste tijd;
  4. de juiste hoeveelheid en dosering;
  5. de juiste toedieningswijze.

Slide 6 - Slide

Subcutaan injecteren
Sub = onder
cutaan = huid

Slide 7 - Slide

Kenmerken subcutaan injecteren

  • Het medicijn wordt volledig door het lichaam opgenomen.
  • Het medicijn komt door het injecteren niet in aanraking met maag-darmsappen en zal daardoor niet vroegtijdig worden afgebroken.
  • Het medicijn wordt sneller opgenomen dan via het spijsverteringskanaal.
  • De opname is langzamer dan bij een intramusculaire injectie.
  • Het risico dat er bij een subcutane injectie grote bloedvaten en zenuwen worden geraakt, is klein.

Slide 8 - Slide

Indicaties

  • Orale toediening is niet mogelijk (bijvoorbeeld bij braken en diarree).
  • De medicijnen moeten een constante bloedspiegel over een bepaalde periode geven.
  • Het medicijn mag niet in aanraking komen met maag- en darmsappen (waardoor het vroegtijdig zou worden afgebroken).
  • Het medicijn moet volledig door het lichaam worden opgenomen.
Contra-indicaties

  • De zorgvrager heeft aan de te injecteren zijde: 
  1. een infuus;
  2. een parese;
  3. littekenweefsel, een hematoom of moedervlek;
  4. wondjes, eczeem of ontstekingen;
  5. een okselkliertoilet ondergaan.
  • De zorgvrager heeft ernstige prikangst.
  • Er is meer dan 5 mL voorgeschreven (meer dan 2 mL kan al pijnklachten en weefselschade geven).
  • De zorgvrager is allergisch voor het toe te dienen middel.
  • De zorgvrager heeft contra-indicaties die op de bijsluiter specifiek bij dit middel worden vermeld.

Slide 9 - Slide

Materiaal
De keuze van de juiste injectienaald voor een subcutane injectie is afhankelijk van de:

  • injectieplaats (arm, been, bil);
  • injectietechniek (loodrechttechniek 5 – 12 mm, huidplooitechniek 19 – 32 mm);
  • injectievloeistof (dik, dun);
  • lichaamsbouw en leeftijd van de zorgvrager (langere naald bij een hoge BMI, kortere naald bij ouderen).

Slide 10 - Slide

Materiaal
Geschikte naalden:
De diameter is 0,4 à 0,6 mm. Deze naalden hebben volgens de internationale kleurcodering een grijze, bruine, oranje of blauwe conus.

  • De lengte is 5 – 32 mm.
  • Insulinenaalden hebben een afwijkende lengte.

Slide 11 - Slide

Materiaal
Juiste spuit met schaalverdeling
Zorg voor de juiste spuiten met een schaalverdeling die past bij de hoeveelheid te injecteren vloeistof. 

Slide 12 - Slide

Toedieningsplaatsen

Slide 13 - Slide

Technieken subcutane injectie
  • Huidplooi techniek 
  • naald van 19 – 32 mm
  • langgeslepen punt

TIP: Om er zeker van te zijn dat je geen spierweefsel hebt opgepakt, kun je de huidplooi tussen je duim en wijsvinger een beetje heen en weer bewegen.

Slide 14 - Slide

Technieken subcutane injectie
  • Loodrechttechniek
  • naald van 5-12 mm
  • kortgeslepen punt 


TIP: Masseer de huid nooit na het injecteren van antistollingsmedicijnen. Dit kan hematomen veroorzaken.

Slide 15 - Slide

Subcutaan infuus
Bij een subcutaan infuus (vleugelnaald) worden vocht of medicijnen toegediend onder de huid.



Slide 16 - Slide

Vleugelnaald (Vlindernaald):
  • Naald heeft twee flexibele vleugels die het plaatsen/vastmaken vergemakkelijken.
  • Naald is voorzien van verlengslang met luerlock (infuussysteem past erop!)
Kunststofcanule:
  • Zijn buigzaam.

  • Net als bij perifere infusen bevat de canule een opvoernaald die je verwijderd na het inbrengen.

  • Wordt gebruikt bij behandeling die meerdere dagen duurt, omdat de naald niet blijft zitten.

Slide 17 - Slide

Opdracht
- Maak individueel een informatiefolder voor je client in de thuiszorg
- Deze client heeft net een stoma gekregen
- Het is de bedoeling dat deze zelfstandig gaat leren Fraxiparine s.c. injecteren
- Geef informatie over waarom de medicatie s.c. toegediend moet worden (indicaties)
- Let erop dat de tekst voor iedereen te begrijpen is
- Maak gebruik van afbeeldingen om je uitleg te verduidelijken
- Denk eraan ook contactgegevens op te nemen waar je client terecht kan met vragen (je mag zelf wat verzinnen)
- Klaar? --> Inleveren via de mail bvanleeuwen@landstede.nl voor feedback
- Verder met e-learnings

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Subcutaan injecteren van antistolling
Antistollingsmiddelen, ofwel anticoagulantia, ondersteunen de normale bloedcirculatie van zorgvragers bij wie het bloed een verhoogde coagulatieneiging (neiging tot samenklonteren en stolselvorming) heeft. Deze middelen voorkomen wel de vorming van nieuwe stolsels, maar lossen bestaande niet op.
Voorbeelden:
  • heparine
  • Fraxiparine®

Slide 20 - Slide

Aandachtspunten
  • Meestal kant-en-klare wegwerpspuitjes
  • Luchtbel laten zitten
  • Toediening in de buik
  • Loodrechttechniek!
  • Wisselen van injectieplaats
  •  5 cm van de navel

Slide 21 - Slide

Indicaties

  • neiging tot bloedklontering of vorming van bloedstolsels (trombose)
  • voorkomen van:
  • stolling bij extracorporale circulatie (dialyse of hartchirurgie)
  • postoperatieve veneuze trombose: trombose die kan ontstaan na een operatie
  • diffuse intravasale stolling: aandoening waarbij kleine bloedstolsels in de vaten (intravasculair) ontstaan
Contra-indicaties

  • verhoogde bloedingsneiging
  • bepaalde operaties
  • tandheelkundige verrichtingen zoals het verwijderen van gebitselementen
  • verlengde stollingstijd
  • nierfalen of leverfunctiestoornissen
  • gebruik van een medicijn dat de stolling beïnvloedt (NSAID’s, aspirine, antipyretica)

Slide 22 - Slide