Eind quiz h4

Beste 2ma-ers!!
Wat weet jij nog van Hoofdstuk 4!





1 / 46
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Beste 2ma-ers!!
Wat weet jij nog van Hoofdstuk 4!





Slide 1 - Slide

Landbouwsector
Industriesector
Dienstensector
Hier werkt ongeveer 70% van de mensen in Nederland.
Hier werkt ongeveer 25% van de mensen in Nederland.
Hier werkt ongeveer 5% van de mensen in Nederland.

Slide 2 - Drag question

In welke sector werkt een visser?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Dofijnensector

Slide 3 - Quiz

In welke sector werkt een bouwvakker?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Bouwsector

Slide 4 - Quiz

In welke sector werkt een busschauffeur?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Vervoerssector

Slide 5 - Quiz

Onder welke sector valt de landbouw?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector

Slide 6 - Quiz

Als je kranten/folders langs brengt dan werk je in de.....
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector

Slide 7 - Quiz

Timmerman is een beroep in de primaire sector.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Als docent werk je ook in de tertiaire sector, maar werkt een docent commercieel of niet-commercieel?
A
Commercieel
B
Niet- Commercieel

Slide 9 - Quiz

Een lading ijzererts, is dat een:
A
Grondstof
B
Halffabrikaat
C
Eindproduct

Slide 10 - Quiz

Een laptop, is dat een:
A
Grondstof
B
Halffabrikaat
C
Eindproduct

Slide 11 - Quiz

Een koperen kabel, is dat een:
A
Grondstof
B
Halffabrikaat
C
Eindproduct

Slide 12 - Quiz

Wat hoort bij elkaar? Waar koop je deze producten?
In de winkel
Bij een fabriek 
Bij een landbouwbedrijf, mijnbouwbedrijf of vissersbedrijf 
Grondstof
Halffabrikaat
Eindproduct

Slide 13 - Drag question

De 3 beroepssectoren
  • Sector 1: Landbouw

       (primaire sector)

  • Sector 2: Industrie

       (secundaire sector)

  • Sector 3: Diensten
       (tertiaire sector)

Slide 14 - Slide

Commercieel:
Pakketdienst
Transportbedrijf
Klusjesman
Makelaardij
ICT-bedrijf
Hovenier
Winst is wel het hoofddoel van deze bedrijven!

Niet-commercieel:
School
Ziekenhuis
Gemeente / overheid
Verzorgingstehuis
Brandweer
Politie
Winst is niet het hoofddoel van deze bedrijven!

Slide 15 - Slide

Welke jaren horen bij de 19e eeuw?
A
1800-1900
B
1900-2000
C
1700-1800
D
1900-1950

Slide 16 - Quiz

In welk land ontstond de Industriële Revolutie?
A
Nederland
B
Amerika
C
Frankrijk
D
Engeland

Slide 17 - Quiz

Wat is de naam van deze machine?
A
Een grote boormachine
B
Een stoommachine
C
Een wapenmachine
D
Een weefmachine

Slide 18 - Quiz

Iemand die werkt voor een baas is:
A
Een werkgever
B
Een werknemer
C
Een werker
D
Een elite

Slide 19 - Quiz

Waar zorgen zonnepanelen en windmolens voor?
A
Energie
B
Slecht uitzicht
C
Minder stroomverbruik
D
Ze hebben geen nut

Slide 20 - Quiz

Waarom was het handig dat veel plantages langs de rivier lagen?
A
Slaven konden zo makkelijk zich wassen
B
Zo kon het katoen snel vervoerd worden
C
Konden ze water halen uit de rivier

Slide 21 - Quiz

Het thuis laten werken van ambachtslieden en boeren noemen we huisnijverheid
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Doordat er meer fabrieken kwamen verdween de huisnijverheid
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Wat had je nodig voor een stoommachine?
A
Waterkracht en windkracht
B
IJzererts en brandstof
C
Water en brandstof

Slide 24 - Quiz

Hoe noemen we het dat machines werk van mensen overnemen?

Slide 25 - Open question

De industrie groeide omdat ondernemers de winst investeerden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Als landen heersen over andere landen om eraan te verdienen, noemen we dit....
A
handel.
B
kolonialisme.
C
plantage.
D
slavernij.

Slide 27 - Quiz

Wat is een plantage?
A
Grote landbouwbedrijven waar katoen, tabak of suikerriet verbouwt werd
B
een moestuintje
C
een plantenkas
D
een akkerbouw bedrijf voor suiker

Slide 28 - Quiz

Welke producten worden op een plantage verbouwd?
A
koffie- tabak - graan- mais
B
graan - mais - thee - tabak
C
suikerriet - thee - tabak - koffie
D
suikerriet - thee - mais - tabak - graan

Slide 29 - Quiz

Welke producten werden op de plantages verbouwd?
A
Suiker, mais, bloemkool en aardappelen
B
Suiker, hout, katoen en aardappelen
C
mais, suiker, koffie en graan
D
Mais, suiker, koffie en katoen

Slide 30 - Quiz

Katoen is een voorbeeld van
A
Dierlijke stof
B
Natuurlijke stof
C
Synthetische stof

Slide 31 - Quiz

Door welke uitvinding konden de mensen, rond 1740, sneller weven?
A
De uitvinding van de stoommachine
B
De uitvinding van de Spinning Jenny
C
De uitvinding van de schietspoel
D
De uitvinding van het weefgetouw

Slide 32 - Quiz

Wat is de belangrijkste uitvinding van de revolutie?
A
Stoommachine
B
Ploeg
C
Straatverlichting
D
dienstensector

Slide 33 - Quiz

1. Koopmannen brachten de katoen naar de boeren en zij maakten er stoffen van.
2. Het thuis spinnen en weven bij de boeren heet huisnijverheid.
A
Beide zinnen zijn goed
B
Zin 1 = goed, zin 2 = fout
C
Beide zinnen zijn fout
D
Zin 1 = fout, zin 2 = goed

Slide 34 - Quiz

Eric werkt maandags in een kleding zaak
A
Werkgever
B
Werknemer

Slide 35 - Quiz

wat betekent "Industriele Revolutie"?
A
verandering in de manier van denken
B
verandering van manier om met werknemers om te gaan
C
verandering van de manier van produceren
D
grote verandering in korte tijd

Slide 36 - Quiz

Wat is een afzetmarkt
A
een markt waar je wordt afgezet (=teveel betalen voor producten)
B
Gebied waar je producten kunt verkopen
C
Plek waar je producten kunt kopen
D
plek waar je mensen kunt afzetten(=teveel vragen voor producten)

Slide 37 - Quiz

De mensen trokken in de 19e eeuw naar de steden omdat...
A
Nieuwe landbouwmachines zorgde voor grote werkloosheid op het platteland.
B
Er viel veel geld te verdienen in de steden.
C
De fabrieken hadden veel werknemers nodig.
D
De mensen vluchtten van het zware werk op het platteland.

Slide 38 - Quiz

Hoe noemen we de grote verhuizing van mensen van het platteland naar de stad?
A
Steden groei
B
agglomeratie
C
urbanisatie
D
verstedelijking

Slide 39 - Quiz

Welke samenlevingsvorm was er eerst nog voor de industriële samenleving?
A
Informatiesamenleving
B
landbouwsamenleving
C
landbouwstedelijke samenleving
D
samenleving van jagers-verzamelaars.

Slide 40 - Quiz

Wat is een vakbond?
A
Werkgevers organisatie
B
Organisatie die opkomt voor werkgevers
C
Werknemers organisatie die opkomt voor werknemers

Slide 41 - Quiz

Wat betekent urbanisatie of verstedelijking?
A
Mensen verhuizen van het dorp naar de stad
B
Mensen verhuizen van de stad naar het dorp
C
Mensen verhuizen naar de rand van de stad

Slide 42 - Quiz

Voor bedrijven is het goedkoper om ................... te produceren
A
milieuvriendelijk
B
duurzaam
C
milieuonvriendelijk

Slide 43 - Quiz

Wat betekent duurzaam produceren?
A
Produceren tegen een zo laag mogelijke kostprijs per product
B
Produceren op een manier dat het product langer blijft werken
C
Exportproducten produceren
D
Produceren zonder schade voor mens en milieu

Slide 44 - Quiz

Productie levert milieuschade op.
Welke bewering over milieuschade is juist?
A
Milieuschade is direct merkbaar
B
Herstellen is onmogelijk
C
Milieuschade is niet direct merkbaar
D
Consumptie levert geen milieuschade op

Slide 45 - Quiz

H4
  • Vragen? -> join nog even in het kanaal
  • HW= alle vragen §4.1/4.2.4.3/4.4 af
  • -->Vandaag HW controle voor de mensen die vandaag niets af hadden
  • Ben je klaar met alles mag je vandaag lekker chillen en NIKS doen
  • Volgende week woensdag proefwerk H4

Slide 46 - Slide