Verwerkingsvragen woordenschat - Regels en straf

Waar zie jij de betekenis van 'ander'?
A
Hetzelfde
B
Niet hetzelfde
1 / 54
next
Slide 1: Quiz
ISKVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Waar zie jij de betekenis van 'ander'?
A
Hetzelfde
B
Niet hetzelfde

Slide 1 - Quiz

Deze pen schrijft niet lekker, ik wil graag een ..........

Slide 2 - Open question

Wat betekent 'bedoelen'?

Slide 3 - Open question

Wat is goed geschreven?
A
bedoelen
B
bedoolen
C
badoelen
D
Badoolen

Slide 4 - Quiz

Op welk plaatje zie je een beetje?
A
B
C
D

Slide 5 - Quiz

Beetje
Veel

Slide 6 - Drag question

Wat is de betekenis van begrijpen?
A
Weten wat iets betekent of wat iemand bedoelt
B
Weten wat hoe iets werkt
C
Weten wat er gebeurt wanneer je iets doet
D
Weten hoe je dingen maakt

Slide 7 - Quiz

Maak een zin met het woord 'begrijpen'
(Let op het vervoegen!)

Slide 8 - Open question

Op welk plaatje zie jij iemand bespreken?
A
B
C
D

Slide 9 - Quiz

Waar lees je de betekenis 'bespreken'?
A
Luisteren naar iemand
B
Praten over iets
C
Kijken naar iets
D
Denken aan iets

Slide 10 - Quiz

Zoek een afbeelding van iemand die aan het betalen is.

Slide 11 - Open question

Als ik iets wil kopen moet ik bij de kassa ..................
A
Bespreken
B
Stelen
C
Betalen
D
Huilen

Slide 12 - Quiz

Wat betekent de betekenis?
A
de inhoud van iets
B
wat iemand met iets bedoelt
C
wat een woord betekent
D
een uitleg van het woord

Slide 13 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van 'betekenis'?
A
Betekenizen
B
Betekenisen
C
Betekenissen
D
Betekenen

Slide 14 - Quiz

Wat betekent 'boete' ?

Slide 15 - Open question

Ik had mijn fietsverlichting niet aan dus nu ik een .............. betalen

Slide 16 - Open question

De klas heeft een toets gemaakt en nu moet de docent de antwoorden ...................

Slide 17 - Open question

De politie is aan het ............. of alle auto's licht hebben.

Slide 18 - Open question

Wat is de antoniem van 'daar'?
A
Hier
B
Deze
C
Die
D
Kort

Slide 19 - Quiz

Maak een zin met het woord 'daar'.

Slide 20 - Open question

Zoek een afbeelding van iemand die aan het 'denken' is

Slide 21 - Open question

Waar denk jij vaak aan? geef twee voorbeelden.

Slide 22 - Open question

Het is heel erg koud buiten, .......... heb ik mijn handschoenen aan

Slide 23 - Open question

Maak zelf een zin met het woord 'dus'.

Slide 24 - Open question

Zoek een foto van een paar.

Slide 25 - Open question

Wat is 'een paar' ?

Slide 26 - Open question

Wat is de betekenis van 'eens'?
A
Op een bepaald moment in de toekomst
B
Zoals het echt is
C
De waarheid zeggen
D
Op een bepaald moment in het verleden

Slide 27 - Quiz

Maak een zin met het woord 'eens'

Slide 28 - Open question

Wat betekent 'eigenlijk'
A
Zoals het niet is
B
Zoals het echt is
C
Zoals het hoort te zijn
D
Zoals je verteld

Slide 29 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Eigenlijk
B
Eigenleik
C
Ijgenlijk
D
Ijgenleik

Slide 30 - Quiz

Wat is extra?
A
Meer dan normaal
B
Een klein beetje
C
Minder dan eerst
D
Heel erg veel

Slide 31 - Quiz

Maak een zin met het woord 'extra'.

Slide 32 - Open question

Maak een zin met het woord 'geen'.

Slide 33 - Open question

Wat betekent 'geen' ?
A
Niet één, niet
B
Wel
C
Alles
D
Niets

Slide 34 - Quiz

Hoe kan je het met iemand goedmaken?
A
door te gaan roddelen
B
door het uit te praten
C
door het te negeren
D
door sorry te zeggen

Slide 35 - Quiz

Wanneer moet jij iets een keer goedmaken?

Slide 36 - Open question

Zoek een afbeelding van een sport waarin je moet gooien.

Slide 37 - Open question

In welke sport gooi je met een bal?
A
Voetbal
B
Basketbal
C
Volleybal
D
Honkbal

Slide 38 - Quiz

Zoek een grappige afbeelding op het internet.

Slide 39 - Open question

Wat vind jijzelf heel erg grappig?

Slide 40 - Open question

Wat betekent 'de grond'?
A
De aarde waar we op staan
B
Het onderste deel van een ruimte
C
De bodem
D
Een laag aarde waar planten in kunnen groeien

Slide 41 - Quiz

Op welke afbeelding zie jij de grond?
A
B
C
D

Slide 42 - Quiz

Wat is de antoniem van 'hard'
A
Laag
B
Koud
C
Zacht
D
Hoog

Slide 43 - Quiz

Wat betekent 'hard' ?
A
Heel erg
B
Heel veel moeite
C
Heel stevig
D
Niet zacht

Slide 44 - Quiz

Zoek een afbeelding van iets dat heel hoog is.

Slide 45 - Open question

Wat is de antoniem van hoog?
A
Laag
B
Zacht
C
Hard
D
Daar

Slide 46 - Quiz

Waar hou jij van?

Slide 47 - Open question

'Deze ring mag ik houden.'
Wat betekent deze zin?
A
Dat ik de ring heel erg mooi vind.
B
Dat de ring van mij is en ik de ring ga bewaren.
C
Dat ik heel veel liefde heb voor de ring.
D
Dat ik een ring heb gekregen.

Slide 48 - Quiz

Wat vind jij een heel goed idee?

Slide 49 - Open question

Tijdens de pauze had de docent een heel goed ....... voor de les.

Slide 50 - Open question

De mevrouw ........ op de deur.
(Let op de vervoeging)

Slide 51 - Open question

Maak een zin met het woord 'kloppen'
(Let op de vervoeging)

Slide 52 - Open question

Wat betekent 'krijgen'?
A
Iets ontvangen zonder dat je ervoor hoeft te betalen.
B
Iets vasthouden en het niet meer teruggeven
C
Iets geven aan iemand want dan zijn hun er blij mee
D
Iets kopen waar je geld voor moet betalen

Slide 53 - Quiz

Maak een zin met het woord 'krijgen'.

Slide 54 - Open question