Winter

De winter
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

De winter

Slide 1 - Slide

Wat is dit?
A
de regenbui
B
de sneeuwstorm

Slide 2 - Quiz

Planning I5
- Filmpje kijken en daarna praten
- Lezen 'Winterse planten en bomen'
- Opdracht 1 tot en met 3

Slide 3 - Slide

Lesdoelen I5
- Ik kan de belangrijkste boodschap uit een filmpje begrijpen. 
-Ik weet twee feitjes over wat er met bomen gebeurt in de winter.

Slide 4 - Slide

Planning I1
- Winter
- Planten en bomen in de winter
- Opdrachten A-C

Slide 5 - Slide

Lesdoelen I1
- Ik kan minimaal vijf worden over de winter benoemen
- Ik kan één verandering van bomen in de winter benoemen.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Welke worden ken je al over de winter?

Slide 8 - Open question

Sneeuwt het in het land waar je vandaan komt?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Wat is er nodig voor sneeuw? 

Slide 12 - Slide

Is sneeuw bijzonder in Nederland?

Slide 13 - Slide

Is de sneeuw waarmee de presentator speelt echt of nep?

Slide 14 - Slide

Wat is dit?
A
de muts
B
de oorwarmers
C
de sjaal
D
de winterjas

Slide 15 - Quiz

Wat is dit?
A
het ijs
B
de hagel
C
dooien
D
de vorst

Slide 16 - Quiz

Wat is dit?
A
straatglad
B
gladspiegel
C
spiegelglad
D
spiegelglijden

Slide 17 - Quiz

Wat is dit?
A
het chocoladedrink
B
de chocolademelk
C
het chocolademelk
D
de chocoladedrink

Slide 18 - Quiz

Wat is dit?
A
de erwtensoep
B
de soeperwten
C
de groenesoep
D
de snert

Slide 19 - Quiz

Brrr.. het is ....
A
warm
B
koud
C
lekker
D
bibber

Slide 20 - Quiz

Wat is dit?
A
de slee
B
de schaats
C
de ski
D
de sneeuw

Slide 21 - Quiz

Sleep de woorden naar het goede plaatje.

Slide 22 - Slide

skiën
glijden
uitglijden
schaatsen

Slide 23 - Drag question

het hagelt
het dooit
het vriest
het sneeuwt

Slide 24 - Drag question

Welke zin is goed?

Slide 25 - Slide

Kies de goede zin.
A
Ik schaats op het ijs.
B
Ik ski op het ijs.

Slide 26 - Quiz

Kies de goede zin.
A
Het is warm. Hij bibbert.
B
Het is koud. Hij bibbert.

Slide 27 - Quiz

Kies de goede zin.
A
Het is spiegelglad. De vrouw glijdt uit.
B
Het is spiegelglad. De vrouw glijdt.

Slide 28 - Quiz

Kies de goede zin.
A
De wanten zijn voor jouw handen.
B
De sjaal is voor jouw handen.

Slide 29 - Quiz

Typ goede antwoorden.

Slide 30 - Slide

Noem een wintersport

Slide 31 - Mind map

Noem winterkleren

Slide 32 - Mind map

Makkelijk of moeilijk?

Slide 33 - Slide

De woorden van de winter zijn...
Moeilijk!
Een beetje moeilijk
Een beetje makkelijk
Makkelijk!

Slide 34 - Poll