Clase 21 Unidad 4. Gramática

¡Bienvenidos chicos y chicas!
Martes, 30 de enero de 2024
1 / 31
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

¡Bienvenidos chicos y chicas!
Martes, 30 de enero de 2024

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
  1. Somtoday
  2. Objetivos de la unidad 4.
  3. Repasamos el vocabulario.
  4. Seguimos con la unidad 4. Gramática.
  5.  ¡A trabajar!
  6. Final de la clase. ¿Qué has aprendido hoy?

Slide 2 - Slide

Aan het einde van dit hoofdstuk:
Leerdoelen
  • Ik kan over eten/drinken en eetgewoontes vertellen.
  • Ik kan het werkwoord “querer” (willen) vervoegen.
  • Ik ken de onbepaalde lidwoorden in het Spaans.
  • Ik kan het weerwoord “ gustar” (leuk/lekker vinden) vervoegen.
  • Ik weet wanneer “Hay” (er is/er zijn) in het Spaans moet gebruiken.
  • Ik weet wat telbare en niet-telbare woorden zijn.

 

Slide 3 - Slide

Aan het einde van dit hoofdstuk:
Succescriteria's
  • Ik ken 5 Spaanse gerechten en hun ingrediënten.
  • Ik ken 20 namen van levensmiddelen.
  • Ik kan aangeven of ik iets wel of niet leuk/lekker vind door middel van het ww gustar.
  • Ik kan aangeven wat ik wil door gebruik te maken van het ww "querer"
  • Ik kan 10 eetgewoontes benoemen.
  • Ik ken alle woorden en de frases claves van unidad 4











Slide 4 - Slide

Vocabulario unidad 4C1

Slide 5 - Slide

Unidad 4. Gramática
1. Het werkwoord "querer" (willen)
2. Onbepaalde lidwoorden
3.  Telbare/no telbare woorden
4. Hay (er is/er zijn)
5. Het werkwoord "gustar" (leuk/lekker vinden)

Slide 6 - Slide

ww querer - willen / houden van
NL
yo
quiero
ik wil
quieres
jij wilt
él/ella/usted
quiere
hij/zij/u wil
nosotros
queremos
wij willen
vosotros
queréis
jullie willen
ellos/ellas/ustedes
quieren
zij / u mv willen

Slide 7 - Slide

Unidad 4. Gramática

Slide 8 - Slide

Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.
una
unos
unas
un
chico
carpeta
diccionarios
amigo
bolígrafos
sillas
alumno
chicas
tijeras
lápiz

Slide 9 - Drag question

Unidad 4. Gramática
Telbare woorden:
Kunnen enkelvoud of meervoud zijn:
"Quiero una manzana/ Quiero unas manzanas.
Niet telbare woorden:
Zijn altijd enkelvoud en hebben geen lidwoord:
"Quiero leche"   (Ik wil melk)
"Quiero azúcar" (Ik wil suiker)

Slide 10 - Slide

Unidad 4. Gramática
Hay: Er is/Er zijn
Gebruik jij voor onbepaalde zaken of personen in zowel enkelvoud en meervoud.

"Hay unas manzanas encima de la mesa."
"Hay leche en la nevera."
"Hay un profesor en la clase"


Slide 11 - Slide

El verbo gustar

Slide 12 - Slide

Gustar betekent = leuk vinden of houden van.
Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 13 - Slide

Je gebruikt ook altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

Ik-vorm (yo) =                                                    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =                                                    te gusta ...           +            te gustan ...
Hij/zij/u-vorm (él/ella/usted)=                    le  gusta...           +.           le gustan....


El verbo gustar
Me gusta la pizza. 
Me gustan las pizzas.
¿Te gustan las pizzas?
VOORBEELD:
Ik hou van pizza.
Ik hou van pizzas.
Hou jij van pizzas?

Slide 14 - Slide

Je gebruikt ook altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

wij-vorm (nosotros) =                                                        nos gusta ...         +           nos gustan ...
Jullie-vorm (vosotros) =                                                    os gusta ...           +            os gustan ...
Zij (meervoud) (ellos/ellas/ustedes)=                         les gusta...           +.           les gustan....


El verbo gustar
Nos gusta la pizza. 
Nos gustan las pizzas.
¿Os gustan las pizzas?
VOORBEELD:
We houden van pizza.
We houden van pizzas.
Houden jullie van pizzas?

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?

Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het  zwarte kolommetje).

vb. IK hou van pizza.

Het gaat om persoon ik, dan gaan we het meewerkend voorwerp ME gebruiken. 

Slide 18 - Slide

Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.

  1. Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA.   vb: me gusta el libro. of Te gusta comer pizza.
  2. Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat in meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros, of Me gustan el libro y la pizza.

Slide 19 - Slide

Voorbeelden
Ik hou van voetballen (jugar al fútbol)

het gaat om de 'ik' persoon. 
Dus: ME ....jugar al fútbol

Nu nog gustar: Voetballen = ww --> dus GUSTA
me GUSTA jugar al fútbol


Slide 20 - Slide

Voorbeelden
Wij houden van de pizza (la pizza)

het gaat om de 'wij' persoon. 
Dus: NOS .....la pizza

Nu nog gustar: pizza = zelfstand nw ENKelvoud--> dus GUSTA
nos GUSTA la pizza


Slide 21 - Slide

Voorbeelden
Jij houdt van de dieren (los animales)

Het gaat om de 'jij' persoon.
Dus: TE ..... los animales

Nu nog gustar: dieren = zelfstand nw MEERVOUD--> dus GUSTAN
te GUSTAN los animales


Slide 22 - Slide

Voorbeelden
zij houdt van pizza en chocolade (la pizza Y el chocolate)

Het gaat om de 'zij' persoon. 
Dus: (a ella) LE .... la pizza y el chocolate

Nu nog gustar: pizza en chocolade = twee zelfstandig naamwoorden enkelvoud, meer dan één
 dus --> dus GUSTAN
le GUSTAN la pizza y el chocolate

Slide 23 - Slide

Het werkwoord "gustar" (leuk/lekker vinden)

(a mí ) me
(a ti)    te
(a él/ella/usted) le                  GUSTA
(a nosotros/as) nos               GUSTAN     (a vosotros/as)  os                    
(a ellos/ellas/ustedes) les

Me gusta la fruta.
Te gusta comer pizza.
Le gustan las patatas.

¿Cúanto te gusta?
Me gusta mucho comer pizza.
Me gusta bastante la leche.
Me  gustan poco los tomates.

No me gusta mucho comer pescado-
No me gustan  nada  las veduras .- -

Slide 24 - Slide

Ontkenning
Als je wil zeggen dat je iets NIET leuk vindt of ergens NIET van houdt.

Ontkenning in het Spaans = No

De ontkenning zet je ALTIJD voor het werkwoord neer.  Dus:
(a mí) No me gusta(n) 
(a ti) No te gusta(n)
(A ella) No le gusta(n)

Slide 25 - Slide

Verplichte opdrachten:
TB (in de klas) U4 Gramática
Opdracht 1 t/m 4
WB (huiswerk) U4 Gramática 
Opdracht 1 t/m 5 en 7 t/m 9

Si terminas/Als je klaar bent?
Estudia:
Vocabulario  unidad 4
Frases claves unidad  unidad 4


Optionele opdrachten:
(verdieping / verbreding)
TB U4 Gramática 
Opdracht 5 en 6
WB U4 Gramática 
Opdracht 6 10 t/m 16



Slide 26 - Slide


¿Cómo has trabajado hoy en clase?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll


Leg in je eigen woorden uit wat het leerdoel van deze les was.

Slide 28 - Open question


Het leerdoel was voor mij duidelijk
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll



Welk deel van de les zou jij 
aan een klasgenoot kunnen 
uitleggen? 
 .

Slide 30 - Open question

0

Slide 31 - Video