hoofdstuk 4 les 5 en 6

De tijd van Monniken en Ridders
500-1000 na Christus
1 / 19
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De tijd van Monniken en Ridders
500-1000 na Christus

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • ken je de begrippen drieslagstelsel, horige, herendiensten, domein en standen. (R)

  • kun je herkennen en uitleggen hoe de mensen in de vroege middeleeuwen leefden en hoe de samenleving was ingedeeld. (T1)

  • kun je verklaren waarom veel vrije boeren toch horige werden.  (I)

Slide 2 - Slide

Standensamenleving

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

In en om het kasteel
Het huis van een edelman werd nogal eens aangevallen. Daarom liet hij om zijn huis een muur en vaak ook een gracht maken. Langzaam werd het huis verbouwd tot een kasteel.


Hoe leefden mensen in en om het kasteel? Hoe was de samenleving ingedeeld?

Slide 5 - Slide

Van kasteel tot stad
Een kasteel kon zo een dorp worden. En als er veel marktlui kwamen wonen, kon het een stad worden. Er was wel een probleem: de kasteelmuren. Die zorgden ervoor dat iedereen in kleine huizen woonden rondom het kasteel.
Een oplossing was om extra muren te maken: stadsmuren met een stadspoort.

Slide 6 - Slide

Het domein
  • Door die onveiligheid (oorzaak) ontstonden er beveiligde dorpen (gevolg).

  • Een dorp met landbouwgrond heette een domein.

  • De leenman, bijvoorbeeld een ridder, was de baas van een domein: alle grond was van hem.

  • Hij woonde soms in een houten kasteel en soms in een grote boerderij.

  • Vrije boeren 'verkochten' zichzelf aan de leenman om bescherming te krijgen, ze werden horigen.
Let op, kastelen in de vroege middeleeuwen waren van hout en een kasteel in die tijd was vaak niet meer dan een grote toren. Dat is dus iets anders dan de grote kastelen van steen die wij nu nog kennen.
Het kasteel was vaak op een heuvel gebouwd, dan had de leenman veel overzicht en was hij veiliger.

Slide 7 - Slide

Het kasteel was niet meer dan een versterkte wachttoren. Hier woonde de leenheer als er gevaar was.
Het gebied buiten het domein bestond uit de grond van de vrije boeren en de woeste gronden zoals bossen.
De vrije boeren moesten tijdens een oorlog wél meevechten met de leenheer. De wapenuitrusting moesten ze dan zelf betalen.
De akkers van de leenheer werden bewerkt door horigen. Er waren akkers waarbij de volledige opbrengst naar de heer ging, en er waren akkers waarbij een deel van de opbrengst voor de horige boeren was.
De grote boerderij (hoeve) is van de leenheer. Hier woonde de leenheer als er geen gevaar was. De opbrengsten van zijn akkers werd in schuren opgeslagen. In woningen naast de boerderij woonden de horige boeren als er gevaar dreigde, zoals oorlog.
Bij het grote boerderij waren stallen voor de dieren en boomgaarden.
Horigen woonden in vredestijd buiten de veilige muren
Het domein was eigendom van de heer die daar met zijn horigen woonde. Het domein was een dorp dat helemaal voor zichzelf kon zorgen, zij hadden dus niemand anders nodig.

Op het domein waren de huizen van hout gemaakt. Het enige gebouw dat van steen gebouwd was, was de kerk. Geloof was voor de mensen in de middeleeuwen namelijk erg belangrijk en ik Europa was bijna iedereen christelijk.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

De standensamenleving
  • Op de domeinen ontstond een samenleving waarin iedereen zijn eigen plek en taak van god had gekregen:

  1. Geestelijken (bidden voor de boeren en de adel)
  2. Adel (vechten om de geestelijken en de boeren te beschermen )
  3. Boeren (werken op het land om de geestelijken en adel te voeden)

  • De wereld was in de middeleeuwen daarom erg overzichtelijk. Je behoorde tot een stand, je wist wat jouw taken waren en je leefde op een domein.

Slide 10 - Slide

Het drieslagstelsel
  • Als landbouwgrond elk jaar wordt gebruikt, dan wordt de grond onvruchtbaar, waardoor de oogst steeds minder wordt.

  • Met het drieslagstelsel werd de grond verdeeld in drie stukken,
    waarbij elk jaar één stuk grond niet gebruikt werd (braak).  

  • Hierdoor kon de grond herstellen en werd de opbrengst hoger. Een belangrijke verandering dus!

Slide 11 - Slide

Braak
🐄
Zomergraan
🏖
Hoe werkt het drieslagstelsel?
Jaar 1 
Jaar 2 
Jaar 3 
Wintergraan
☃️
Zomergraan
🏖
Braak
🐄
Wintergraan
☃️
Braak
🐄
Wintergraan
☃️
Zomergraan
🏖
Het land werd in drie stukken verdeeld. Ieder jaar was er een stuk waarop zomergraan werd verbouwd, een stuk waar wintergraan op werd verbouwd en een stuk dat braak lag.

Slide 12 - Slide

Wat is de beste omschrijving van het begrip ‘geestelijken’? Kies het juiste antwoord.
A. mensen die in God geloven
B. mensen die voor andere mensen bidden
C. mensen die in een klooster wonen
D. mensen die in dienst zijn van de kerk
E. mensen die iedere week naar de kerk gaan

Juiste antwoord is: D

Slide 13 - Slide

Vijf uitspraken over monniken. Zijn ze waar of niet waar?
A. Een vrouwelijke monnik wordt een non genoemd. waar / niet waar
B. Monniken bidden zeventien keer per dag. waar / niet waar
C. Het verzorgen en genezen van zieken was één van de taken van monniken. waar / niet waar
D. Monniken zijn geen geestelijken. waar / niet waar
E. Veel monniken konden lezen en schrijven. Zij schreven oude boeken over. waar / niet waar


A. waar
B. niet waar
C. waar
D. niet waar
E. waar

Slide 14 - Slide

Wat is een goed voorbeeld van een leenstelsel?
A. De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B. De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C. De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D. De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.

D

Slide 15 - Slide

Welke plichten heeft een leenman? Kies de juiste antwoorden.
A. Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft.
B. Hij moet elk jaar belasting betalen aan zijn leenheer.
C. Hij moet elke ochtend bijtijds opstaan.
D. Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer.
E. Als er oorlog is, moet hij meevechten in het leger van zijn leenheer.
F. Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan onderleenmannen.

B, D, en E

Slide 16 - Slide

A. Monniken hadden een aantal taken. Met welke taak is de monnik op de afbeelding bezig?
 
B. Noem twee taken van monniken die niet op de afbeelding te zien zijn.

C. Hoe worden de gebouwen genoemd waarin monniken wonen en leven?

A. Hij geeft les aan kinderen
B. Twee van de volgende antwoorden: bidden, zieken verzorgen en genezen, studeren, het overschrijven van oude teksten.
C. kloosters

Slide 17 - Slide

A. Wat zijn herendiensten?
B. Geef twee voorbeelden van herendiensten.
C. Leg uit waarom een horige niet tegen de leenman kon zeggen: ‘Ik weiger, ik doe die herendiensten niet!’

A. Klusjes die een horige voor zijn heer moest doen.
B. Bijvoorbeeld: het huis van de leenman repareren en wegen aanleggen door het gebied van de leenman.
C. De horige was het bezit van zijn heer. Een horige kon niets weigeren, want hij deed het niet uit vrije wil.

Slide 18 - Slide

Aan het werk
Maken opdrachten uit  paragraaf 4.3

Niet af? Huiswerk!



timer
10:00

Slide 19 - Slide