This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
In veel zinnen komt een voltooid deelwoord voor:
- Het vliegtuig is op Schiphol geland.
- Robin heeft geen straf gekregen.
- Ik heb mijn kamer opgeruimd.
- Sonja heeft haar zonnebril gepoetst.
- Mijn ouders zijn gisteren vertrokken.
- Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-.
- Een voltooid deelwoord eindigt op: -d, -t of -en.